van dons en pluimen naar hartelust. Met het aanbreken van den
dag moet hij opstappen en zijne sapeke logiesgeld betalen. Halve
plaatsen kent men niet; ook voor kinderen moet de volle prijs betaald
worden. In den eersten tijd na de opening dezer inrigting leverden
de ondernemers aan elken gast nog een kleinen deken; doch
de communisten namen die dekentjes mee, verkochten ze of lapten
er in den wintertijd hunne gehavende kleeren mede. De aandeel-
houders leverden dus nu voortaan geen dekens meer, maar von-
den er iets anders op; zij lieten namelijk een heel groot vilten
dek maken, waaronder alle slaapbegeerigen wegkruipen konden.
Over dag wordt dat op rollen in de hoogte getrokken en hangt
dan zo<!> als een grootsch uitgespannen troonhemel. ’s Avonds laat
men het neer. Gemakshalve zijn er hier en daar openingen in ge-
maakt, om de onderliggenden minder gevaar te doen loopen van
te stikken. Soms ook wel steken deze hunne hoofden er door
en daarom wordt ’s morgens, voordat men het dek ophijschen wil,
de tamtam geslagen, opdat ieder zijn hoofd zou kunnen terugtrek-
ken en ’t onder de pluimen bergen, daar ’t anders gevaar zou
loopen van mede omhoog te gaan en den daaraan vastzittenden
persoon tot gehangene of verworgde te maken.
Behalve in de zorgeloosheid en de ontzettende volksmenigte,
vinden wij hoofdoorzaken der bedelarmoede in de zucht tot ha-
zardspelen, in de neiging tot drinken en in de üitspattingen van
den wellust. Wij weten zeer goed, dat deze zonden niet ultslui-
tend aan China eigen, maar overal en op alle tijden eene
rijke bron van stoffelijke en zedelijke eilende geweest zijn. Even-
wel zijn de Chinezen er erger aan verslaafd, dan misschien ooit
eenig ander volk. De rijkswetten verbieden het spei, doch de alge-
meene neiging van het volk heeft de wet in dier voege ontzenuwd
en krachteloos gemaakt, dat geheel China tegenwoordig eene groote
speelhel gelijkt. De Chinezen speien met kaarten en dobbelsteenen,
hebben schaak-, dam- en tsei-meispei, welk laatste wel eenige
overeenkomst met het morraspel der Italianen heeft. Wie verliest
moet eene schaal brandewijn drinken. Zij zijn verder op gevech-
ten van hanen, kwartels en sprinkhanen verzot, en daarbij hebben
dan telkens weddingschappen plaats. Meest echter houdt men zieh
aan kaarten en dobbelsteenen. De spelers komen in hunne woningen
of in publieke gebouwen bijeen; deze laatste gelijken onze koffijhui-
zen, behalve dat er thee wordt gedronken. Daar zitten zij dag en
nacht en speien zoo hartstogtelijk, dat ze te naauwer nood een weinig
voedsel gebruiken. Geen dorp, hoe klein ook, is zonder speelhuis.
Wij hebben reeds gezegd, dat de Chinezen gaarne arbeiden
en spaarzaam zijn j doch hunne teugellooze hebzucht, hunne neiging
tot woekeren en speculeren geven hen ligt aan de speelwoede
prijs, vooral dezulken, die niet de eene of andere handelszaak hebben.
Inzonderheid de hartstogtelijke dobbelaars zijn onverbeter-
ü jk■ zij geven ten laatste om bedrijf noch familie meer; als het
geld verloren is speien zij om huis en akker, dikwijls zelfs om
hunne vrouw, die op een worp of eene kaart gezet wordt. Dat
is trouwens nog niet alles; ook de kleederen van het lijf worden
verspeeld en er vallen tooneelen voor, die in de gansche overige
wereld ongehoord zijn. In de noordelijke provincien, vooral in
de nabijheid van den grooten muur, kan men soms, ook bij strenge
winterkoude, menschen in een staat van volslagen naaktheid
ontmoeten. Het zijn ongelukkigen, die hunne kleeren bij het spei
verlören hebben en vervolgens uit het speelhuis zijn gezet. Zij
loopen als bezeten rond, om niet te verkleumen, of zoeken eenige
wärmte bij de leemen schoorsteenen, die in deze streken aan de bui-
tenzijde der huizen gelijkvloers zijn aangebragt. De speelmakkers,
die hen zoo uitgeschud en geplunderd hebben, drijven meedoogen-
loos den spot met hen. Overigens duurt hunne eilende door-
gaans niet lang, daar de koude den ongelukkigen speler spoedig
doet bezwijken. De anderen speien onderwijl voort. Men zal
misschien geneigd z ijn , deze opgaven voor, zoo niet onwaar,
dan toch overdreven te houden. Wij hebben evenwel menig jaar
in China geleefd en betuigen er plegtig de volle waarheid van.
Maar zelfs dit is nog op verre na niet alles; de chinesche
spelers slaan somtijds over tot volslagen razernij. Het komt voor,
dat een paar menschen, die reeds alles verloren en niets meer te
verspelen hebben, zieh aan eene afzonderlijke tafel plaatsen en
om h u n n e v i n g e r s s p e i e n , welke zij elkaar alsdan met de
grootste koelbloedigheid afsnijden. Wij waren eerst in twijfel, of
wij deze afschuwelijkheid wel berigten zouden, daar wij van het
vertrouwen onzer lezers niet gaarne al te veel willen vergen;doch
wat wij hier mededeelen is niet iets zoo buitengewoons, iets waar-
van slechts enkele voorbeelden bestaan; men kende zulke ver-
foeijelijkheden reeds in de negende eeuw onzer jaartelling en de
arabische reizigers bleven er niet onkundig van. In de boven
reeds dikwijls vermelde „Keten der kronieken” lezen wij: „Onder
de ligtzinnige of praalzieke menschen, die tot de lagere klas-
II. 4