&en behooren en geen geld hebben, speien sommigen wel om de vin-
gers hunner hand. Gedurende hun spei Staat in het vertrek een pot
met noten- of sesamolie, want olijvenolie kent men in dat land
niet, waaronder vuur brandt Tusschen beide spelers ligt eene
kleine, zeer seherpe bijL Wie nu het spei wint, neemt de
hand van den ander, legt die op een stee.n en kapt een vinger
met de bijl af. Het stuk valt en terstond steekt hi j , die dat verloren
heeft, zijne hand in de kokend heete olie, waardoor de
wonde wordt toegeschroeid. Dat belet hem niet, terstond door
te speien. Er zijn spelers, die een stuk zwam nemen, het in
olie doopen, op een lid leggen en aausteken; het zwam brandt
en men ruikt de lucht van het versehroeide vleesch. Onderwijl
speelt die mensch door en laat geen teeken van pijn blijken.
Natuurlijk laten niet alle spelers zieh een vinger afkappen of
het vleesch van den arm branden, want niet overal ontaardt de
speelwoede tot zulke waanzinnigheid; doch onbeschrijfelijk onheil
rigt zij toch in het gansche land aan en tallooze gezinnen geeft
zij aan de bitterste armoede prijs. Dat kwaad is zoo erg geworden
en heeft zieh zoo algemeen verbreid, dat de wetten er niets
meer tegen vermögen. Toortdurend vaardigen de ambtenaren hoogst
treffende verordeningen uit tegen het spei en halen de fraaiste plaat-
sen uit de oude moralisten aan; doch dat alles baat niet, in alle pro-
vincien wordt daarom toch gespeeld en gedobbeld. De overheden
zelve dragen het hare bij om de wet tot eene ijdele veitooning
te maken. Menigmaal laten zieh in de dorpen mandarijnen zien,
naar het heet om spelers op te vangen, doch in werkelijkheid om
die door de vingers te laten glippen , wel te verstaan: voor zoo
en zoo veel geld. Men zet zulk een ambtenaar een lekkeren maal-
tijd voor, stopt hem eenige staven zilver in de beurs, en alsdan
trekt hij weder a f , na eerst de landlieden vermaand te hebben,
de vijf maatschappelijke pligten toch vooral stiptelijk in acht te
nemen. Wij hebben een mandarijn gekend, die zieh uiterst onbaat-
znchtig wist aan te stellen; maar nog voordat hij eenige plaats
bezocht was men onder de hand reeds overeengekomen, hoe veel
zijn bezoek hem opbrengen zoude. De hoofdambtenaar der ge-
meente vroeg hem op een kop thee; daarbij werd hoog gespeeld,
en het sprak van zelf, dat de onbaatzuchtige mandarijn moest
winnen. De speelwoede heeft zieh van alle klassen en leeftijden,
tot zelfs van de kinderen meester gemaakt; doch het meest harts-
togtelijk zijn juist de lieden van geringen stand aan het spei verslaafd.
Men ziet in meest alle straten en stegen der groote ste-
den draagbare speeltafels, die van de eene plaats naar de andere
overo-ebragt worden. In een beker liggen twee dobbelsteenen, en
dat gezigt kan de arbeidsman niet weerstaan; de verleiding is te
sterk voor hem, en als hij zieh eens bij deze speelhel heeft neerge-
z e t, komt hij niet weer los en verliest dikwijls in zeer körten tijd
al wat hij verdiend heeft. De kinderen staan daar met gespan-
nen opmerkzaamheid bij en kijken to e , of worden zelfs wel door
ouderen tot speien aangemoedigd.
De drank rigt niet minder groote schade aan dan het spei,
schoon hoofdzakelijk slechts in de noordelijke provincien. In het
zuiden wordt meer gespeeld, in het noorden meer gedronken.
De gewone drank der Chinezen is de thee; doch daarbij worden
veel geestrijke dranken gebruikt, welker bereiding genoegzaam
iedereen verstaat. De wijndruif is in China reeds in de hooge
oudheid bekend geweest en werd er steeds hoog gewaardeerd. De
geleerden beweren, dat reeds de beschrijving der keizerlijke tui-
nen te Tscheoe-ly — een boek, dat den beroemden keizer Tscheoe-
kong *) tot auteur heeft — er eene schildering van bevat. Zeker
is het, dat in Schan-si en Schen-si de wijnbouw reeds vele eeuwen
voor onze tijdrekening verbreid was, en de geschiedschrijver Sse-
ma-tsien gewaagt van een man, die zulke uitgestrekte wijngaarden
had, dat zij hem jaarlijks tienduizend maten wijn leverden. „De
druivenwijn heeft de eigenschap van vele jaren goed te blijven,
als men hem in vaten doet en begraaft. Toenmaals was hij zeer
algemeen en gaf tot veel buitensporigheden aanleiding. Onder de
dynastien Tuen en Han werden vele liederen tot lof van den
wijn gedieht en daarin ligt een bewijs, dat de Chinezen n ie t, ge-
lijk door sommigen beweerd is , het druiveusap ten allen tijde ver-
smaad hebben. Keizer Oeen-ty heeft het met lyrisch enthusias-
mus , even als Anacreon of Horatius, verheerlijkt. De jaarboeken
melden, dat de aanbouw van den wijnstok aan veel wisselingen on-
derhevig was. Dikwijls heeft de regering uitroeijing der boomen
aanbevolen, en alsdan werden steeds ook de wijnstokken verdelgd,
die somtijds uitdrukkelijk in den ban gedaan werden, opdat op
hunne plaats graan zou kunnen worden gezaaid. In vele provincien
kwam de aanbouw van den wijnstok daardoor zoo in on-
bruik, dat men er zelfs de geheugenis van verloor; later werd hij
*) Hij kwam in het jaar 1122 vöör Christus tot den troon.
11*