immers nog nooit bemerkt, dat zwaluwen den weg naar het zui-
den inslaan en in massa wegtrekken gelijk andere trekvogels, die
jaarlijks uit Tartarije komen en in ’t voorjaar daarheen terugkee-
ren. Deze vormen gekeele heirscharen en hun doortogt duurt
verscheiden dagen; daarentegen verdwijnen de zwaluwen in de
eene provincie, zonder dat men in eene andere een grooter
aantal dezer vogels bemerkt, zelfs niet in de streken van de zee-
kust.” Uit dit een en ander wil hij afleiden, dat de zwaluwen in
de nabijheid blijven en zieh den winter over in holen ophouden.
Op onze omzwervingen ontmoetten wij eens een jongen, die
een buffel dreef, en vroegen hem in het voorbijgaan, of hetreeds
middag was. De jongen keek naar boven, doch de lucht was
bewölkt en dus gaf die hem geen antwoord. „Wacht maar een
ommezien; ik zal het u wel zeggen.” Met die woorden liep hij
naar een nabijgelegen huis, en na eenige minuten kwam hij met
eene kat onder den arm terug. „Het is nog geen middag; zie
slechts hier.” Daarbij opende hij de oogleden der kat en wees
op de pupil. Om ons niet als vreemdelingen te verraden, zeiden
wij kortaf, dat het goed was, en stapten door, schoon ’t ons niet
duidelijk was, wat de knaap eigenlijk gemeend had. Toen wij
ons echter bij eene Christenfamilie veilig wisten, vroegen wij op-
heldering. Terstond werden eenige katten opgevangen en men
wees ons, hoe eene kat werkelijk de plaats van een uurwijzerkan
vervangen. Haar oogappel trekt zieh namelijk tegen den middag
meer en meer zamen en versmalt zieh als de zon hären hoogsten
stand bereikt heeft zoo zeer, dat hij zieh nog slechts als eene
dünne streep vertoont, die perpendiculair over het oog loopt. Na
den middag verwijdt hij zieh allengs weder. Wij onderzochten
niet minder dan vier katten; bij alle vier leverde de oogappel het-
zelfde verschijnsel op.
Aan het slot van dit hoofdstuk willen wij nog van een vernuftig
middel gewagen, dat zeker aan geen onzer lezers bekend
zal zijn. In het noorden van China, waar veel minder waterwe-
gen zijn dan in het zuiden, reist men gewoonlijk in rijtuig of
rijdt op muildieren of ezels. ’s Avonds neemt de reiziger zijn ver-
blijf in eene der vele herbergen, die trouwens het onaangename
hebben, dat het er den ganschen nacht door zeer onrustig toe-
gaat. Zijn er tot overmaat van ongeluk ezels in den hof, dan is
aan geen slaap te denken, daar die lästige dieren den ganschen
nacht door hunne liefeljjke muziek laten hooren. In het jaar 18.40
reisden wij in de provincie Peking. Onze calechist, die vroeger
schoolmeester was geweest, vergezelde ons. Hij bereed een kloe-
ken ezel, een vurig dier, en onze beide muilezels hadden alle
moeite om gelijken tred met hem te houden. Deze ezel was op
zichzelf zoo trotsch en zoo zeer van zijne waarde overtuigd, dat
hij aan alle collega’s , welke hij onderweg ontmoette, uit volle
keel een groet toeriep, en in de herberg liet hij zijne stem zoo
uitdagend hooren, dat de andere ezels niet nalaten konden, hem
te antwoorden. Het was een gruwelijk concert, en wij konden
er geen oog bij toedoen. Onze catechist was met het stemorgaan
van zijn dier hoogelijk ingenomen, doch wij vonden het onuitstaan-
baar, wijl het ons allen slaap benam. „Waarom hebt gij mij dat
niet terstond gezegd? Ik had dan aan zijn geschreeuw dadelijk
een einde gemaakt.” Den volgenden nacht was de ezel doodstil,
en de catechist vroeg ons ’s morgens, of wij nu beter gerast hadden.
Bij die gelegenheid gaf hij ons de volgende opheldering.
„Gij hebt toch wel opgemerkt, dat een ezel, als hij wil beginnen
te balken, zijn staart optilt en dien bijna waterpas uitsteektP Hij
houdt hem stijf, zoo lang hij schreeuwt. Nu zie, als men een
ezel stil wil doen wezen, dat heeft men hem slechts een steen
aan den staart te binden, zoodat hij dien niet opligten kan. t
Was werkelijk zoo. Onze catechist bragt ons in den hof, waar
wij den anders zoo overmoedigen schreeuwleelijk treurig en met hangende
ooren vonden staan. Hij scheen zieh zijne vernedering sterk
aan te trekken en wij verzochten onzen Christen, hem maar weder
van den steen te ontslaan. Thans was de ban opgeheven en
begon hij terstond weer met uitgestrekten staart en opgestoken
ooren zijn galmend triomflied aan te heffen.