NEGENTIENDE HOOFDSTUK.
Scheepvaart op hei meer Poe-yang. — Onbebouwde ImdstreJcen. —
Armoede en bedelaarshenden. ■— De bedelaarskoning. __ J)e herädy
» fo de hoenderveren— Oorzaken der verarming. Spei
en dronkenschap. — Wijn en brandewijn. — Kindermoord en
oorzaken daanan. — Pen vondelinghuis. — Verordeningen te-
gen den toenemenden kindermoord.
W i j waren twee dagen op het meer Poe-yang, dat ons een on-
gemeen levendig schouwspel aanbood. Slechts zelden zagen wij
land; het was, of wij in volle zee waren. Ook hadden wij fris-
schen wind en hoogen golfslag j naar alle rigtingen waren groote
schepen onder zeil, en die menigte jonken maakten eene schilder-
achtige , vertooning. Wij hadden te water tot naar de hoofdstad
Kiang-si kunnen komen, daar van Nan-tschang-foe eene bevaarbare
rivier afkomt, die zieh in het meer uitstort; doch wij zouden
wind en stroom dan tegen hebben gehad. Daarom namen wij den
weS_ over land, waarop wij binnen twee dagen de genoemde stad
bereiken konden.
De provincie Kiang-si behoort tot de volkrijkste in China,
t Yerraste ons derhalve, onderweg zoo vele onbebouwde streken
te zien, die geheel niet bewoond waren en ons even wild toe-
schenen als de steppen van Mongolie. In het algemeen vindt
men in sommige provincien uitgestrekte woestenijen. Deels is daar
de bodem minder tot bebouwing geschikt, maar deels ook komt
er de zorgeloosheid der menschen bij in het spei, die zieh liever
op de scheepvaart, dan op moeijelijke landontginning toeleggen.
In de meeste gevallen liggen dergelijke woeste streken aan groote
meren en stroomen. De omwoners huizen bij verkiezing op bar-
ken en men zou bijna aannemen, dat China, niettegenstaande de
aanmoediging, welke de landbouw er te allen tijde ondervonden
heeft, bij uitgebreider bebouwing in de behoefte aan levensmidde-
len nog beter zou kunnen voorzien en eene veel talrijker menschen-
menigte voeden. Ontegenzeggelijk blijft het , dat de regering op verre
na niet alle hulpbronnen te baat neemt, waaraan dit prächtige land
zoo rijk is; zij kon aan de zoo geduldige en nijvere bevolking veel
meer welvaart nog verschaffen. Wel is waar zoude zij ook het pau-
perismus niet uit de wereld brengen; maar zij konde dat vermin-
peren, terwijl het, gelijk wij met e i g e n oogen gezien hebben, thans
van jaar tot jaar in omvang toeneemt. Uit deze omstandigheid
moet misschien ook verklaard worden, hoe de opstand, die tegen-
woordig het rijk in zijne grondvesten schokt, zulke rassche vorde-
ringen gemaakt en zulk eene vreeselijke gedaante aangenomen heeft.
Arme lieden zijn er in alle tijden geweest en zij zullen er
ook wel altijd blijven; maar bezwaarlijk heeft ooit in eenig ander
land eene zoodanige eilende geheerscht, als in het Hemelsche rijk.
Er verloopt geen jaar, dat niet op het een of ander punt eene
schrikbarende menigte menschen van honger of van koude om-
komt. Zoodra ten gevolge van overstrooming, droogte of om wat
reden ook de oogst in eene enkele provincie siecht uitvalt, zijn
dadelijk twee derden der bewoners aan hongersnood prijs gegeven.
Alsdan zwerven groote benden, mannen, vrouwen en kinderen, al
bedelend in het land rond en eischen levensmiddelen in stad en
dorp. Yelen bezwijken van uitputting en sterven op het open
veld, waar hunne lijken blijven liggen. Men gaat die onverschil-
lig voorbij en let er naauwelijks op, daar men aan zulke gruwe-
lijke tooneelen sinds lang gewoon is.
In 1849 hielden wij ons zes maanden in eene Christengemeente
in de provincie Tsche-kiang op. Na lang aanhoudende
stortregens werd het land wijd en zijd overstroomd; huizen en
boomen stonden als in eene golvende zee. De arme Chinezen ga-
ven zieh alle bedenkelijke moeite om het dreigende onheil zoo mo-
gelijk af te keeren en hun oogst te redden. Zij stonden tot aan
den gordel in water en slijk, wierpen dämmen op, pompten dag
en nacht met alle geweld en meenden in -t eind het vijandelijk
element toch overwonnen te hebben. Nadat zij drie maanden
lang gezwoegd en gesloofd hadden, begon de regen nogtans op
nieuw, hield onafgebroken aan, en thans was alles verloren. De
ongelukkige menschen zagen zieh aan de bitterste eilende prijs
geo-even, grepen naar den bedelzak en liepen in digte hoopen het