
scheepskaart, eu zag bij het walmcnd flikkerlicht der dreunende,
rinkiukende eil slingerende hanglamp, dat we aan stuurboord
een aantal rivieren der L am p o n g s, als de P in o , S a l i , A la s,
P r in g , T a lo e , P en a g o , S e lo em a , A n g a lam en A y e r -
S ia b o n g passeren moesten, en aan bakboord juist P o e lo e -
E n g an o of het B ed r o g s—eiland hadden, hetwelk als het wäre
den voorpost uitmaakt der vele Sunda-eilauden, die van hier
af tot bij A tjin aan den Noordhoek toe längs de gansche
Westkust van Sumatra als sehildwachten zijn uitgezet. Deze
eilanden zal ik thans niet allen noemen, doch hnnne verschallende
groepen dragen de namen van Kokos-eilandeu, P o g g i-
eilanden, Z u id -P o r a - of S e p o r a ,- M id d e l-P o r a - en
N o o r d—P o r a - of Goed—E o r tu in - of Mantawi—eilanden,
S ib ir o e— of M in ta o— eilanden, N ia s—eilanden met den berg
L im b o , Banjak—eilanden, en Yarkens-eilanden of P o e lo e -
Babi. Ze liggen ten deele voorbij B en k o e len , ten deele voor
P a d a n g , ten deele voor A y e r -b a n g ie s , en ten deele voor
S in k e l of T a p p an o lie . Betreffende het eiland En gano of
P o e lo e - t e la n d j a n g leest men, dat de inboorlingen (wier
aantal ongeveer 5000 zielen beloopt,) het K e p o e -T a ig o e k a
noemen, en dat het verdeeld is in 9 landschappen, .die Poe-
lo e—d oenea, Leha—L eh a , L ab oh o , B r a h o e , B e lo a ,
Kara—k o e a , B e lo ^m a n n a—k o eu i, B e l o - t a l i—koko en
K an n an im i beeten, en elk door een’ of meer Badja’s bestuurd
worden; — dat er in de bosschen vele wilde varkens, slangen,
groene papegaaijen, duiven, beo’s enz. leven, en in de 3
rivieren, die het land doorstroomen, vele kaaimans huizen; —
dat de voortbrengselen van het land zijn bamboe, n ib o n g ,
r o t ta n g , t r ip a n g , k la d i, o b i, b ira , k o k o sn o te n , p isang ,
d jam b o e , d je r o k , manga’s enz., en dat deze artikelen,
zoomede eenig touwwerk, dat van boombast geslagen wordt,
door Boeginesche, Javaansche en Sumatrasche handelaren tegen
p a r a n g ’s , wapenen, scharen, kämmen, blik, spiegeltjes, koralen,
bijlen, boslemmermessen, enz. worden ingeruild; — verder dat
de E n g a n e z en van Maleisch ras zijn, donker-gekleurd, van
middelbare grootte en van forschen ligchaamsbouw, en dat ze
het zwarte en glinsteiende kroeshaar los en lang laten neder-
hangen, en de ooren versieren met zulke zware en groote soe-
bang’s , dat de 1 eilen« op de schouders hangen en vaak uitge-
scheurd zijn; - wijders, dat ze zindelijk, nijver, hulpvaardig,
mededeelzaam en vriendschappelijk, doch tevens zeer hebzuchtig,
diefachtig en onzedelijk zijn, en dat ze volstrekt geen gods-
dienst hebben en zelfs niet eens aan goede of kwade geesten
of Eetischen gelooven; - dat ze een eigen taal hebben, die echter
arm aan woordeu en kakophonisch i s , en dat ze in kleine
omheinde geliuchte,n wonen, die slecjits 5 a 10 huisjes bevatten,
welke op zeer hooge palen of stijlen staan en den vorm van
suikerbrooden of bijenkorven hebben; - en eindelijk, dat ze zoo
onbeschaafd zijn, dat ze den visch raauw eten, en zieh volstrekt
niet kleeden, en dat ze, als een gevolg dezer laatste
gewoonte, den naam van P o e lo e - te la n d ja n g of N a a k t -
e ila n d aan Engano bezorgd hebben. - Ik zag later enkele
E n g a n e z e n op B e n k o e len , waar men hun echter beduid liad
dat ze zieh een weinig dekken moesten, hetgeen ze dan oo'k met een
rokje van pisang-bladeren, die met doorns of spelden van bamboe
aaneengeregen of aaneengestoken waren, gedaan hadden. Dewijl
echter deze bladeren spoedig gedroogd, gekrompen; ‘gescheurd
en gekruld waren, erlangde het rokje talrijke Ventilators,
porien en veiligheidskleppen, die den Enganees, al of niet in
trauspiratie, zeker bijzonder—welkom waren, doch maakte het
rokje ook zulk een zonderlinge vertooning, dat men bij het
zien der aldus gekleede menschen aan ,t hoenders met verkeerde
veeren” denken moest! . . .
Doch ik spreek reeds van hetgeen ik te B en k o e len zag,
en onze steamer slingert nog tusschen Engano en Manna :of
P a d a n g -G u c h i. Des anderen daags (18 December) zagen we
eindelijk den 3,287 voet hoogen berg of Piek B on g so (ge-
woonlijk om zijn’ ronden en coiiisehen of spitstoeloopenden
vorm het S u ik e rb ro od genoemd), en meer in de verte den