
eil guur, en een scherpe en natte bergwind woei over den weg
en het plankenhuisje heen. Buiten was het stikdonker, en in
het hart van den reiziger was het droef en somber. Het
sehrijven wilde niet vlotten en het lezen verveelde mij. Ein-
delijk werd het 10 uren, en de reislamp uitgebluscht.
Kort na 5 uren in den morgenstond, toen het naauwelijks
begon te dagen, kwam mijn bediende mij wekken, en ten
6 uren zaten we weder te paard. Al spoedig begonnen we
het gebergte af te dalen, en had ik van tijd tot tijd heerlijke
gezigten op de groote vlakte, die ik na ongeveer 2 etapes of
20 palen rijdens bereiken zou. Het breede bergpad, modderig
en bijkans onbegaanbaar, beide sterk naar beneden, en voerde
door groote rimb aJs , woest en treurig en eenzaam. Nergens
eenige menschelijke woning, of Sporen van eenig menschelijk
verblijf of menschelijken arbeid. Niemand ging er bij den weg,
en er scheen niets in de natuur te leven dan boomen en
planten. Ik passeerde een paar kleine watervallen, en den
b o e k ie t—K a la ijo e , en bereikte eindelijk de kleine kampong
Tjoepa. Langzamerhand naderde ik de vlakte van P a d a n g ,
en nu kwam mij somwijlen een inlander tegen, die, met een
bade of rembas (houwer of dissel) gewapend, of met een
kampak (bijl) in de hand, de d aw n -k a lam p a n g (eene soort
van stinkende plant) of de d awn -k a rb o (een scherpe netel-
plant) wegkapte, opdat zijne geiten ze soms niet bij vergissing eten
zouden. Bij kampong P r io werd de weg beter, en reed ik
vervolgens eenige palen ver onder het lommer van verstrooide
bamboe—struiken en ander geboomte en längs den regter-oever
eener rivier (de S o en g k ie ? ), die van het Limbang-gebergte
daalt. Deze rivier voer ik bij eene groote kampong, - naar
ik meen, kampong K a tap in g , - met een sassäk of vlot over,
en draafde nu nog eenige palen door vlakke velden en saw a ’s
heen. Weldra zag ik het rijdtuig naderen, hetwelk de. heer
Gouverneur mij vriendelijk had te gemoet gezonden, en ten
1 ure was ik bij mijne vrouw op het gastvrije W e lk om in
den lieven kring der famille v a n s w i e t e n terug.
Des anderen daags zond ik mijne rijdpaarden met zadel en
tuigen naar de stad, alwaar mijn vriend a n d r e e w i l t e n s (de
tegenwoordige .Resident der P adan gsche B o v enland en ) de
goedheid had om ze voor mij op de vendutie of openbare
veiling te laten verkoopen.
We moesten nu nog eenige dagen te Padang blijven, ten
einde de stoomboot naar B a ta v ia af te wachten, die in het
begiu van Julij werd te gemoet gezien. Op den 2del> Julij
dan ook kwam de tijding dat de boot gearriveerd was,
en reeds den 41’™ deed de heer v a n s w i e t e n ons tot aan de
plaats der inscheping uitgeleide. Met aandoening verlieten we
het huis W e lk om , waar ons zooveel vriendschap bewezen was,
en de Westkust van Sumatra, waar we zooveel welwillend-
heid en beleefde en gulle gastvrijheid ondervonden hadden.
Aan de landingsplaats stonden eenige vrienden en kennissen van
Padang om ons vaarwel te zeggen, en onder anderen ook
onze vriend a n d r e e w i l t e n s , die ons naar boord van den
steamer Ambon (kapitein h u g e n h o l t z ) vergezelde. Den 6den
arriveerden we te B e n k o e len , alwaar we in de P o e lo e—baai
binnenliepen, en de K ad en -A ijo e (huisvrouw van wijlen onzen
voormaligen gastheer a l i - b a s s a of s e n t o t , ) benevens eenige
heeren van B en k o e len aantroffen, die nog eens afscheid van
ons nemen wilden. We bleven tot laat in den avond in de
baai, en gingen des nachts weder onder stoom. Den 11 den
liepen we S tr a a t-S u n d a in , en waren eenige uren later te
B a ta v ia , alwaar we weder bij wijlen den heer E. a . s c h i l l
gastvrij werden opgenomen.
Een paar dagen later ontving ik , bij monde van wijlen den
heer 'Vice-Admiraal b o ü r i c i u s , Kommandant der zeemagt in
N. I. en Inspekteur der Marine, de tijding dat er gelegenheid
voor mij was om Timor te bezoeken, en wel met Z. M.
oorlog-stoomschip C e leb e s, gekommandeerd door wijlen den
heer Euitenant ter zee 1« klasse h a n s e n , en erlangde ik tevens
18