
maken ze van bamboe en b e b a k - of gawang-hout en
g a w an g-bladeren. Yan deze laatsten maken ze ook de k a r o n g -
le ijer of gevlocbten praauw-zeilen. Ook de bladeren van
verscheidene andere palmen worden hiertoe gebezigd. Het touw
maken ze van den waroe—bast.
Het eiland is verdeeld in 18 onafhankelijke Staten of land-
schappen, die elk W eigen’ radja hebben. Deze Staten zijn
B a a , Lela in , D en k a , O in a le , T ie , L o l le , D é la , K ék a ,
Talai of T o la i, B o k a i, L e lé n o e , D io e , B ilb a , ß e n -
g o uw , Oip anw, L an d o e , K o rb o ffo en Termano.
In deszelfs bosschen leven vele herten, wilde varkeiis, apen
en dieren van de katten- en k an g a ro e -so o r t, benevens een
aantal slangen en ook vergiftige slangen, adders (tid o en g ),
papegaaijen en duifsoorten (1). Wilde eenden zijn .er in over-
vloed, en vele schoone kapellen, vlinders en bijen. Aan de
stranden honden zieh vele groote haaijen en schildpadden op,
terwijl aan de rivier-mondingen een menigte van kaaimans rond-
zwemt. Yisch is er almede in overvloed, waaronder de ik a n -
paus of pawoes (walviscb), dien de inlanders en vooral de
lieden van S o lo r klein hakken en in de zon tot d en d in g
droogen en eten. Ze bereiden er ook een siechte soort van
spermacétie van, en verkoopen de traan. In de ingewanden
van den Spermacétie of Cachelot vinden ze soms den am beide
g r i s , die duur verkocht wordt (2).
(1) De groote slangen van Menado, waarvan ik een’ huid of vel te Tondano
in de M in a h a s s e zag, en die men daar O e la r - p a t o l la noemt, komen op de
Solor-eilanden en de overige onder T im o r behoorende eilanden niet voor. Zoo
zijn er ook geen rhinocerossen, olifanten of beeren, en desgelijks ook geen tijgers.
De inlanders van R o t t i gaan gerust de bosschen in , en zonder overluid bet bekende
formulier te prevelen: » T o ea n m a t ja n , T o ea n matjan" (Mynheer de tijger),
zoo als de Javaansche houthakker, als hij des avonds het bosch in moet, gewooulijk
doet om den tijger zijn’ eerbied te bewijzen en hem aldus günstig te stemmen.
(2) Voor de walviscbvangst deden vroeger soms 86 sebepen de reede van K o e p a n g
aan. Thans komen er hoogstens 2 a 3 w h a le r s per jaar.
Overigens bedroeg in 1864 de uitvoer op T im o r van sandelhout 1 1 2 2pikols, ad
f 8 f 10 per pikol. Voor de onlusten in C h in a (1854) betaalde men per pikol
15 ü 20 Spaanscbe Matten! De uitvoer van paarden van R o t t i , S a v o e en
Sumba naar J a v a en M a u r it iu s beliep 247 stuks.
De bevolking van Timor is verdeeld in 4 kästen of klas-
sen, zoodat men onderscheidt den adel of de Eadja’s, de veld-
heeren of de o r a n g -b r a n i of meo (eigenlijk durvende of
moed ige menschen) (1 ), de o r a n g -m a rd ik a of vrijlieden,
en de boedak’s of slaven, welke laatsten, daar er vroeger
zeer veel handel in slaven gedreven werd, zeer talrijk zijn. Met
uitzondering der bovenvermelde Christen-gemeenten, bestaat ze uit
D jin teo ’s of heidenen, die aan een grof Peticisme zijn over-
gegeven, en vele goede en kwade goden of geesten vereeren,
als: Land-goden, Veld-goden, Moesson-goden, Krijgs-goden en
Water- en Zee—goden. Aan deze goden worden in een afzonder-
lijk gebouw, hetwelk s o e n g o -n e t t o heet of ro em a -p am a li
(eigenlijk verboden huis, of ook heilig of ontoegankelijk en
ongenaakbaar huis), offeranden van varkens en rijst geofferd. Ieder
individu heeft een’ beschermgod, doch kollektief erkennen ze een’
Oppergod, die O e ssen en o e geheeten wordt. Yodr den oorlog
en bij alle belangrijke ondernemingen worden door de priesters,
die in de landstaal tobo r genoemd worden, de ingewanden der
offerdieren, d. i. der varkens, geraadpleegd, en bij het aangaan
van verbonden doen de partijen een’ eed, welke bestaat in het
drinken van een glas jenever, met aarde, kruid en lood ver-
mengd en met de punt van een’ sabel omgeroerd.
In hun voorkomen gelijken de Timorezen veel op boschmen-
schen. Het bovenlijf en de beenen zijn gewoonlijk onbedekt,
en het lange ruwe kroesachtige hoofdhaar, boven de kruin
met een’ strook katoen vastgebonden, hangt wild en verwaxd
neder en geeft hun een woest aanzien. Die haarbos is ook tevens
hun hoofdkussen, even als bij de Papoea of Nieuw-Guineers,
van wie ze, even als de Rottinezen, denkelijk afstammen, ofschoon
ze gelooven dat ze uit den hemel gekomen zijn. De gansche
kleeding bestaat uit een sarong van grof linnen met blaauw
(1) De Savoerézen hebben voor meo of o r a n g - b r a n i den naam m o n o b a n i.
De d jo em b la n g ’s op S um a tr a of voorvechters worden ook wel o r a n g - b r a n i
(stouten of dapperen) genoemd.