
elkander, terwijl de batnboezen wouingen der pandelingen eil
de kaserne der bauuelingen, die in de kolenmijn werken,
zoomede de benting en de kaserne van liet garnizoen, liet
nette hospitaal, de raagazijnen enz. zieh op kleinen afstand
van het Europeesch kwartier befinden. Dit kwartier of deze
wijk werd in 1856 bewoond door den beer j a n s e n , waarne-
mend Administrateur der Mijn, den beer floquet , Opziener
der mijneu, den beer b e i i t r a n d , Onder-opziener, den beer
g o s e w i s c h , Magazijnmeester, den Officier Kommandant der
benting en den Officier van gezondheid.
Straks 11a onze aankomst deden we met de beeren van
P en g a ron eene wandeling door de plaats, en bezochten des
anderen daags de kolenmijn O r a n j e -N a s s a u , die zicli in
een’ berg in de nabijheid bevindt. Bij bet liebt van lampjes
en lantarens liepen we verscheideue zwarte gangen en dwars-
gangen door, en zagen overal een groote menigte van boomstammen
en palen of staken , die het instorten der wanden en
der kolenlagen boven onze hoofden moesten verhinderen. Ik
beken dat ik met een beklemd hart al dieper en dieper de
Mijn ingeleid werd, en met ontzetting het verbaal lioorde van
den Mijnbrand, die in 1853 in dezen berg ontstaan was en
6 weken had geduurd. De beer floqtjet liet successivelijk
drie patronen (buskruid), die op verschillende plaatseti in de
kolenwanden werden ingeladen, ter eere der bezoekers losbranden
, en de ontploffing liiervan was sterk genoeg, om
den ganschen berg te doen sebudden , terwijl de echo van den
knal als een diepe rommelende donder door alle gangen en
galerijen rolde en zware stukken steenkool met dof gebulder
lossprongen, Yoor mij, die nimmer in een mijn was geweest,
was de werking van bet buskruid met den echo in de gangen
inderdaad huiveringwekkend, en regt verruimd voelde ik mij toen
we, na een half uur toevens in de akelige donkere en zwarte
gewelven, waarin ik altijd eene instorting vreesde, door een’
anderen hoofd-ingang of hoofd-uitgang weder in de open
lucht gekomen waren.
Nu bezochten we de verschillende mijngebouwen, de benting,
de lokalen der banneliugen, de behuizing der pandelingen , en
eindelijk 00k het hospitaal, waarin ik vele zieke mijnwerkers
aantrof. De meesten dezer lijders waren 1/ schiefer-eters,” d. i.
ze wareu ziek ten gevolge van het eten van s c h ie fe r , die in
de streken van Pen garon en in en om de kolenmijn onder
veel ijzer-erts en kalksteen in menigte voorkomt. Hoezeer de
mijnwerkers door het Besturend personeel der mijn aanlioudend
tegen het schiefer—eten gewaarschuwd werden en de geneesheer
hun dagelijks het ongezonde en doodelijke er van betoogde,
konden toch verscheidenen hunner deze vreemde liefhebberij
niet nalaten, en teerden langzaam uit en stierven (1). Men
kon het sommigen hunner gemakkelijk aanzien, dat ze onher-
stelbaar waren.
Eenige andere lijders, die ik in het hospitaal aantrof,
hadden min of meer zware verwondingen en kneuzingen
bekomen, hetzij door onvoorzigtigheid bij het lianteren der
mijn-gereedschappen, hetzij door het afbrokkelen van steeu-
kolen-klompen of het instorten van een of ander gedeelte
eener nieuwe en nog onvoltooide mijn-galerij.
Na onzen terugkeer uit het hospitaal, hadden we ten liuize
van den lieer f l o q t j e t gelegenheid om verschillende voorwerpen
en rariteiten te bezigtigen, die van steenkolen kunstiglijk ver-
vaardigd waren, en ontving ik tot aandenken van mijn bezoek
te P en garon een’ sigareukoker, welke met veel zorg en
geduld uit een stuk steenkool gesneden of gebeiteld was.
Yoor een bezoek naar de nabijgelegen Diamantmijneu van
den Sultan, wien 00k de diamantmijneu te P eg a tta n aan de
Oostkust behooren, was het te laat geworden, en bovendien
was er niets voor ons te bezigtigen, dewijl er niet gewerkt
werd.
(1) Op bladz 197 Deel II van dit werk is van eene dergelijke gewoontc op
J a v a en in de M o lu k k o s gesproken. De ta n a - am p o of b a t o e - p o e a n
namelijk (eene poreuse aardsoort) is voor vele Maleijers, Javanen en Uliassers een
geliefkoosd geregt.