
docli men had blijkbaar hierop niet gerekend, en bet was ook
in de bijkans aan alle zijden opene Baiei zoo koud, (gelijk de
nachten op Banka vaak zeer koud z i j n d a t ik niet besluiten
kon, om op de bloote planken en schorsen of k o e lie t van
n ib o n g—hout- te slapen. Ik vroeg dus, of ik versehe dragers
bekomen kon, en dezen waren dadelijk bij de hand, dewijl ze
reeds des avonds te voren besteld en in een nabijstaande loods
bijeen waren om al slapende mijne komst te verbeiden. Ze
zouden echter eerst nog hun m a k a n a n -p a g i (ontbijt) ge-
bruiken, en weldra hoorde ik ze op de deuren van eenige
huizen of wa ron g ’s (gaarkeukens) bonsen, ten einde het noodige
te bestellen. Ten half I uren waren ze gereed, en toog ik op
weg. De hanen begonnen reeds in het dorp te kraaijen, en
eenige uilen of k o ek eb lo e ’ s en k a lo n g ’ s en.duiven, door het
gegil en geschreeuw der koelie’s gewekt of verschrikt, sloegen
hunne vlerken klapwiekend boven ons uit. Een der dragers,
die op Java scheen vertoefd te liebben of als matroos te Bantam
en Soerabaija geweest was, had zieh met de rol van
p u lc in e llo , of van clown of a r leq u in van den troep belast,
en riep telkens zijnen makkers of in het Maleisch, of in het
Javaansch, of in het Sundasch opwekkend to e , om spoed te
maken of frisch aan te loopen. Dan eens klonk het uit zijn’
mond in liet Bergsch of Sundasch: ,/ pi s a n -p i sa n !” (hard-
aau, sterk-aan !) of in het Javaansch: ,/ k l i s - k l i s , d je lm a -
d je lma Banka!” of ,/age a g e , wong Banka!” (voort, voort.,
menschen van B a n k a ). En als de weg hellend en glad was,
riep Inj in het Javaansch: „ a lo n -a lo n !” (voorzigtig, zachtjes
aan,) of in het Sundasch: „ la la u n o n -b a a ik ” (langzaam), en
„manki h u lla , e tta d eu i!” (wacht een weinig met u beiden!) enz.
De Bankanezen scheuen de beteekenis dier woorden reeds van hem
geleerd te hebben, want ze lachten er luid om. Maar het was
een Olympisch of Homerisch lagchen, (als men dit van slechts
12 ä 15 luidlagchende menschen zeggen mag,) wanneer hij zijne
kolleren ,/d e n ” uoemde (verkort voor R a d en , een Javaansche
titel van adeldom), of als hij in het Javaansch riep: / / a g e -
a g e , d ja rau g !” (vooruit, paarden!) of #G it ie k djarang!
G it ie k djarang ik o !” (sla de paarden, sla die paarden daar,)-
met de paarden natuurlijk uit aardigheid de koelie’s bedoelende.
Hoe vervelend de luidruehtigheid van dezen vereerder van
comus en momtjs ook wäre, in het oog zijner makkers was hij
een geestige foreman, een onverbeterlijke p a illa s s e , die heil
welgemoed en vrolijk maakte. En ik-zelf was er goed bij
gebaat, want ze liepen vlug en stevig door, en ik bereikte
weldra de kampongs I b o l, D je r in g en B r a n g , en spoe-
dig ook P lan n a s, welk dorp ik op den 14*ien Oktober te
voren gepasseerd was op mijne reis naar Jeboes. Het was
reeds geheel dag geworden, en de apen en lo e to n g ’s hadden
den nieuwen morgen reeds sedert lang weder met hunne
gewone vechterijen en dartele speien in de boomtakken begroet.
De k a lo n g ’s, die, als naar gewoonte, des avonds te voren op
buit waren uitgevlogen, trokken in eindeloos-lange rijen van
T a n jo n g -G in d in g of van de T an jong ’s Oelar en B ia t
aan de noordwestkust door de lucht, en zöchten in de Bankasche
wouden de geliefkoosde boomen op, waarin ze weder den
dag in diepen slaap en met de vlerkhaken aan de takken hangende
zouden doorbrengen. Op de vlakten stapten de rawa-
of la la p - en rawang-vogels (moeras- en poel-vogels) en de
b o e r o n g -b le k e t of k in d id ie ’s (snippen) deftig rond, en bij
sommige oude stammen bromde een zwerm van vlugge bijen
in het koesterend licht der ochtendzon, terw'ijl de b a d jin g ’s
of t o e p e i’s (eekhoorns) in de kokospalmen speelden in de na-
bijheid der kampongs. Van P la n n a s bereikte ik , M a jan g
weder, toen S em b ila n g , en daarop A ij e r -b ir o e , en was des
morgens ten 10 ä half 11 uren van, den 3 0sten Oktober te
Mu n tok terug, alwaar ik bij den heer Resident bousquet
gastvrij ontvangen werd.
Voor zooveel ik het karakter der Bankanezen heb hooren
beschrijven en het zelf eenigermate heb leeren kennen, is het
goedaardig, zacht, gastvrij, hulpvaardig, mededeelzaam , onder