
De weg ging eerst vrij—steil afwaarts naar een diep ravijn,
passeerde liier een djambatan of liouten brug, liep toen weder
door eenige ri mba’s of wildernissen opwaarts, en kronkelde
verder door vlakke streken (1). Op ongeveer 2 palen afstands
van B on d jo l werd ik met een g 6 ttek of sassak (vlot) de
rivier A la h a n—panjang overgezet, - passeerde kort daarna de
L in ie of den A eq u a to r , - had overal schoone gezigten op
de bergen S o e n g i - l a d i , Bada, M a lin d a i, Te lam an, Boe-
k i e t - l a n k o i , T e lo e -a ij e r , P am e in a n , Tjawan, Loemoe,
B o e k i e t - g a n d o e , B a k a n g , G ed a n g , Padima en K a jo e -
g a le h , en vooral op den majestueusen vier-toppigen Op h ir, -
kwam vervolgens bij de kampongs of doessons Merapa, Djamba,
S o e n g i - l im o , B o n d j o l- it am , L o e b o e -k it j i l, L o e b o e -
g ed an g en K o t ta - t e n g a , — en verder längs .een oostelijk
van den weg gelegen te la g a of Meer (D a n a u -d ia ta s ?), - en
eindelijk längs kampong T a n jo n g -b a r in g ien , - en was ten 10
uren ongeveer te Loeboe—s ik a p in g . De gansche route, door
den regen doorweekt en modderig, was bezaaid met menschen,
die naar verschillende passer’s en velden gingen, — de mannen
met ontzettend-groote koepija’s of to ed o n g ’s (soort van Somb
r e ro ), van palmbladeren gevlochten en met djamboe’s of
pluimen of kuiven van vederen versierd, en de vrouw'en met
hare opeengestapelde veelkleurige doeken öp het hoofd.
L o e b o e - s ik a p in g , een nette en goed-bevolkte plaats aan
den linker-oever eener snelvlietende doch ondiepe rivier, (een
arm van de B a tan g -M a ssan g ? ), ligt in een schoone vallei,
welke aan het liefelijke distrikt Melampa grenst, en
rondom door de verwijderde gebergten Op h ir , B o e k ie t -
b a t o e - t in g i , B a k a n , T e lo e -a ij e r , de keten van den
B o e k i e t - g e d a n g , en den Gandoe is ingesloten. Men ziet
er talrijke en goede huizen, en een groot koffij-pakhuis, waarin
de school voor zonen van inlandsehe Hoofden, bevolkt met 12
(1) De nienwe weg van B o n d jo l naar L o e b o e - s ik a p in g leidt door de
vallei B a t o e -S i l a s a n a , doch was in 1855 nog niet gereed.
leerlingen, in een tot dit einde afgeschoten vertrek gehouden
wordt. Dit pakhuis staat in de onmiddellijke nabijheid der groote
en ruime woning, tevens logement voor reizende ambtenaren
en oflicieren, van den Opziener der kulturen v a n g i n k e l .
In de omgeving der negorij zag ik (hetgeeu ik later meermalen
te zien kreeg) hier en daar de vrouwen op het veld
bezig aan het snijden der rijpe padie. Instede van, even als
op J a v a , de padie-halmen met een klein mesje (arit) een
voor een te snijden, vat men op Sumatra een aantal hal-
men bijeen, en snijdt die met een parang of krom snoeimes
te gelijk af. En instede van (zoo als op Java) de padie naar
huis te brengen, en ze däär in een rijstblok (loempang) te
stampen (tombok) en te ontbolsteren, wordt ze op Sumatra op
het eigen veld, waarop ze gesneden is , dadelijk ontbolsterd.
Hiertoe maakt men stellaadjen van bamboe met atap gedekt,
p. m. 5 h 6 voeten breed en 8 ä 10 voeten hoog, die op ongeveer
2 voet boven den grond van eene vloering of raam
voorzien worden, waarin, even als in eene zeef, talrijke. gaatjes
zijn. Op die vloering wordt de padie uitgespreid en met de
voeten getreden en gewreven, zoodat de op deze wijze ontbolsterde
rijstkorrels (bras) van zelfs door de gaatjes heenvallen.
Op den 9d™ Mei vertrok ik naar P a n t i, welke plaats
2 etapes of eigenlijk maar 16 palen van L o e b o e -s ik a p in g
ligt. De weg loopt ten deele door eene schoone eenzame vallei,
en ten deele door vele bosschen en r im b a ’s en a la u g - a la n g -
velden. Successivelijk passeerde ik de kampongs P a s s e r -p a -
k en ak an , M itja n g a n , P em e n ta r i, Padang , D jam b i,
S o en g i—pandahan, S e g o e la n d a i, Sawa—m o e sin en A ij e r—
tabe, en bereikte toen Batoe—batin di of S a lib aw a n g , welke
plaats 1 etape van P a n ti verwijderd is. In deze, ter linker-
zijde aan een bogt of elleboog van den golvenden weg op een
882 voet hoog terrein gelegen kampong, welke zieh door vele
met a la n g -a la n g begroeide heuvelen aan alle zijden, en zoo
ver het oog reikt, omriugd ziet, verwisselde ik van rijdpaard
16*