
van een privaat-kanaaltje of aangebragten waterstroom naar de
rivier was weggestuwd of ui tgespoel d, en het goud zieh eigerdijk
niet in het zand, maar in de steenmassa der mijn bevindt, zoo
waren de vrouwen sleehts enkele malen zoo gelukkig, dat ze
1 ä 2 dünne en kleine stukjes of schilfertjes goud vinden mogten.
De tamb ang zelve was in het hart, van een soort van kaap of
voorgebergte, of van een’ tot aan de rivier entspringenden voet
van een’ nabijgelegen berg, die gedeeltelijk uit grijswit zand en
grootendeels uit eene witachtige en harde steensoort bestaat. Boven
op deze kaap, die zieh ongeveer 60 a 70 voeten hoog aan den
zoom eener kleine en met uitgespoeld mijn-zand overdekte vlakte
verheft, stond een klein planken-huisje, waarin de opziener of
wachter woonde, en dat we door middel van eenige in het
gebergte uitgekapte trappen of treden en gedeeltelijk ook door
middel van bamboezen ladders bereikten. Juist onder dit
huisje was de ingang der goud-groeve, zijnde een gelijkvloersche
poort of gang van p. m. 3 ä 4 voeten breedte en
7 h 9 voeten hoogte. Toen we 10 ä 12 schreden in dien
gang gedaan hadden, bevonden we ons in een soort van
kamer of vertrek van misschien 14 voeten in diameter en
ongeveer een’ voet lager dan de gang, en zagen we de
werklieden aan den arbeid. Eenigen hunner sloegen kleine
stukken steen van de groote massa af, en anderen ruimden het
zand weg, dat allerwege in horizontale of soms verticale lagen
of kolommen tusschen het gesteente in besloten was. Dit zand
werd door den reeds genoemden kunstmatig—aangebragten en
van boven af door de mijn stroomenden waterstraal weggespoeld,
en ten deele over de gezegde kleine vlakte en ten
deele ook naar en in de rivier afgeleid. De afgeslagen stukjes
deden mij vermoeden dat de aanwezige steenmassa w it mar-
m e r ste en was , doch ik hoorde dit gewaande marmer met den
naam van w it te b ro n ste en en bestempelen. In sommige stukjes
zagen we het goud glinsteren, niet massief, of gekristalli-
seerd, of netvormig vertakt, of in strengen, maar in kleine
verspreide vezels of deeltjes. Men gaf mij een stukje steen tot
aandenken, waarin ik wel geen goudkorrels of gouddeeltjes aan
de oppervlakte zag, maar dat ik toch als herinnering aan de
tambang van Soepaijang medenam.
Op den 299ten keerden we naar Solok (15 palen van S ik
id jan g gelegen) terug, en hadden onder het voortrijden dan
eens een heerlijk uitzigt op drie schoone vlakten ter weerszijden
van den breeden en schoonen bergweg, en dan eens op
een’ mateloozen bergen-gordel, welker toppen met het uitspansel
zamensmolten, en waaronder de Moeroe (1), de rookende en
rommelende M e rap i, de Ophir (2 ), de S in g a lla n g en het
Al ab an-gebergte uitblonken, en dan eens op ver-verwijderde
in de vlakte gelegen sawa’s en kampong’s , en dan eens op
de prächtige valleijen van P a d a n g -p a n ja n g en B o e k ie t—
t in g i , welker welige plantengroei, zoo als deze alleen aan den
heelen aardgordel eigen i s , heerlijk afstak bij de donkere lijst
der Urwälder of maagdelijke bosschen, waarmede de berg-
ruggen zieh bedekken. Een paar malen trokken we over iivieren,
die hare door den regen hoog-gezwollen en met modder,
boomstammen, pisangstruiken en vuilnis beladen wateren brui-
send afvoerden. Op sommige plaatsen was de route zoo week
en kleiachtig, dat de paarden er bijkans tot aan de borst
inzakten) doch meestal was ze hard en vast en met fijne
p a ssir of grind bestrooid. Dan eens ging het längs trotsclie
hetzij doorgekapte hetzij afgekapte bergwanden en over hoogere
of lagere heuvelen, - dan weder längs bebouwde velden en
koffijtuinen, - dan weder over piekige steilten en door diepe
en körte ravijnen, - dan weder längs en door groote rimba’s,
(1) De M o e ro e lieeft eene middenspits of hoofdkrater, en 8 kraters, die dezen
hoofdkrater omringen. Zoolang de hoofdkrater rookwolken spuwt, schijnen de 8
kraters adem te halen. Maar zoodra de hoofdkrater niet werkt, drijven al de
8 kraters te gelijk hunne rookzuilen als zwarte kolommen naar de lucht omhoog,
en dit gaat (zegt men) zoo geregcld dat men onwillekeurig denkt aan eene menschen-
borst, die op en nedergaat of ademhaalt.
(2) De O p h ir is voor de Sumatrancn de berg, waarop noaCH’s ark rustte!