
gelijk bij elkander, eu iu liet gelieel waren er ongeveer 70 ä 8Ü
varkens in de versohillende kokkeu vereenigd. Men kan zick
geen denkbeeid maken van de onberispelijke reinkeid en zin-
delijkkeid der kokken, en van de zuiverheid der anders zoo
vuile b ab i’s ! De planken bevloering zag er u it, als of ze
elk oogenblik gesckrokt en gesckuurd werd, en de kuid en
borstels der knorrende farnille waren zoo blank als sneeuw! De
keer v o n f a b e r zeide mij, dat de varkens en varkens-hokken
van alle tinmijnen op Banka er evenzoo overdreven-rein en
zindelijk uitzien, en kiervan keb lk mij ook inderdaad in een
paar andere mijnen, die. ik later ter loops bezocht, kunnen over-
tuigen. Een der Ckinezen is uitsluitend met de verzorging der var-
keus belast, en men beweert, dat het vleesck der varkens bij de
p a r it’s op Banka ket smakelijkste varkens-vleesck ter wereld is.
Al verder bragt de ICongsi-chef o f’President ons aan de
eigenlijke tin-mijn of de parit. Dock kier deed kij zijn
p a jon g of zonnesckerm toe en zijn ben gke of Ckinescke
sckoenen u it, dewijl de Ckinescke mijnwerkers gelooven, dat de
ertslagen dieper zinken, of zieh verplaatsen, of van onwaarde
worden zouden, indien zij (de Ckinezen) met de schoenen aan de
voeten en de pajongs boven het hoofd, en dus oneerbiediglijk,
in de mijnen kwamen. De mijn te Lakfoen-tiou w is een
zoogenaamde k ollon g-m ijn of p a r it—k o llo n g , waarin alleen die
ertslagen worden opgedolven, welke d ie p in den grond liggen,
b. v. 30 a 40 of 50 of meer voeten diep,'**- en die door deze
vvijze van bewerking onderscheiden wordt van de zoogenaamde
k o e lie t-m ijn en , waarvan alleen de bovenste, slechts 5 a 6 voet
diep liggende, ertslaag opgegraven wordt, — -en van de k o e l i e t -
k o llon g -m ijn en , waarvan eerst de bovenste ertslaag bewerkt
wordt, en daarna de successivelijk volgende en successivelijk al
dieper en dieper liggende lagen hare beurt krijgen (1). We
(1) K o llo n g beteekent: kuil, diepte; - k o e l i e t is: schors, bast (ook leder),
bovenlaag; - en k o e l i e t - k o l l o n g is: schors-kuij. ? of bovenlaag-kuil. Gewoonlijk
liggen er maar 3 ertslagen boven elkander. - Overigens vergelijke men het aangetee-
kende over de tinmijnen van B anka van den heer LANGE in zijn geciteerd werk,
wäarnit ik mij ne nota’s over dit onderwerp heb aangevuld.
bevonden ons nu op een uitgestrekt terrein, ketwelk allerwege
p. m. 20 voeten diep was uitgegraven of met opgedolven aarde
opgehoogd, en waartusschen drie gegraveu slok kan ’s of bandar’s
(kanalen) van 2 a 3 voeten breed heenstroomden, terwijl
eenige smalle waterleidingen en op schrägen rüstende houten
goten het water uit de bandar’s overal heenvoerden, waar
het tot den arbeid gebruikt moest worden. De chef leidde ons
nu eerst naar een diep riviertje ter plaatse, waar men in deze
een bandongan of afdamming gemaakt had, om een teb a t of
r e s e r v o ir te hebben voor ket water, hetwelk ter bewerking der
mijn noodig is, en wees ons verder de B io—tj eie of de tweede
bandar., die den reservoir of vergaderbak weder van het over-
vloedige water ontlasten moet. Toeu volgden we den oever van
de hoofd-bandar of het hoofdkanaal (door de Chinezen L a a i-
t jo e i-k ia u w geheeten,) die hooger dan de beide anderen
bandar’s gelegen is , en over een waterrad of k ie n t j ie r -
aijer (in het Chineesch T j ia - tia u w geheeten), - aan hetwelk
een houtdn-ketting-pomp (K io e -k o e t ) of t a l i - a i j e r , om het
water uit de mijn op te halen, bevestigd is , - ket water uit
de teb a t naar de werkplaatsen in de mijn voert. Daarop volg-
deu we den oever der S'1® bandar (Sjan—kiauw), die iets
lager ligt en het gebruikte water naar lagere gronden afvoert, - eu
passeerden middelerwijl onderscheidene waterleidingen, die tot spoel-
b an d a r ’ s dienen voor de wassching en zuivering der erts-aarde.
Door deze leidingen vliet de stroom met kracht keen, en, om
het afbrokkelen van den grond te beletten, zijn ze aan beide
zijden met boomschors (k o e lie t) en papan’s of planken gevoerd
of bekleed, terwijl ook de-ködern met planken bevloerd is, ten
einde den erts,- welke, na in de bandar gewassohen te zijn, op
den bodem liggen blijft, gemakkelijk te kunnen opscheppen. Ver-
volgens kwamen we te midden van het werkvolk, dat met
p a tjo l’s (spade) of K io k tjo ’s , en p o en k ie ’s of p in k ie ’s
(draagmandjes), en Tamkoon’s of draaghouten (p ik o lan ’s), en
T jio n g ’s of koevoeten overal aan den arbeid was. Eenige
werklieden stootten den ertsgrond längs de wanden of zijden der