
anoe-palmen of areeng-palmen, welke boom, volgens berigten,
vooral in groote menigte bij de kampong B o eb on aan den
linker-oever der Langkat-rivier voorkomt; - dan eens eenige
o e lo n g - o e lo n g of b o e r o n g -a la n g (kiekendieven), r o e k -
roek en r o e k - r o e k -b a n g k e i of gieren, en kraaijen (gadak),
die op de krengen aasden, welke'de rivier afdreven, en toeeu-
wen, die op de sprotvisch (ikan p o e r i, of ja p o e of ter i)
jagt maakten; - dan eens een b o e h g lo n of kaineleon (ook
g r o e n in g of t a n g a r la s - a n geheeten) in de lakken, of een
k in d id i e of water-snip of een’ k o n d o r (reiger), die haastig
opvlogen. En dan weder zagen we enkele kleine kustvaarders
voor—stroom-af al draaijende en tollende en zonder zeilen de
M o e s s ie uitdrijven. De stroom hield ze altijd midden in het
väarwater, en zettede ze Van zelfs de t a n j o n g ’s of hoeken
en de eilandjes ongedeerd voorbij. Somwijlen echter werd er
een fok of kluivert geheschen of een boven—bramzeil bijgezet,
wanneer het noodig was het schip een weinig stuur te geven,
of wanneer de boomen aan den oever soms een windvlaag
doorlieten.
Eindelijk werd het 6 uren, en kwam de duistere e r e b u s
met zijn lange zwarte beenen haastig aanstappen. Een poos later
zagen we niets meer dan de weerkaatsing van het water, en de
enkele boomtakken, die längs ons vaartuig krasten, als we te
digt aan den oever kwamen. Miju trouwe reis-lamp, die mij
met een manden-flesch met klapper-olie altijd volgde, werd ont-
stoken, en onze naakte salon vrolijk verlieht. Mijne vrouw zette
thee, en we hervatteden onze lektuur, waarmede wij reeds eenige
uren van den dag met veel in t e rm e s s o ’s hadden doorgebragt.
Van de muskieten of n jamok’s , die anders de reizigers op de
M o e s s ie zoo deerlijk plagen, hadden we geen’ den minsten last.
Sleclits een enkele liet zieh zien en hooren, en de o r a n g -
d a ijon g (roeijers) zeiden: // boekan d ia—p oen ja m o e ssin
of w a k to e ,” d .i.: het is hun tijd niet, of eigenlijk: het is
hun (namelijk der u jam o k ’s of muskieten) moesson of saisöen
niet. Van tijd tot tijd echter kwam er een vledermuis of
PALEMBANG. 85
kakkerlak of a n d j in g - t a n a (aard-hond) of nacht.v linder ons
een bezoek brengen, of zagen we eenige L u c io le n of P y r i-
lam p en in de takken glimmen. Ten half 10 was ons souper
(natuurlijk weder rijst) gereed, en om 12 uren was de salon
ledig. Het slapen ging echter in den beginne niet al te best,
want de scheppers en de stuurlieden riepen elkander telkens iets
toe, hetzij om de vaart te rigten, hetzij omdat ze wat praten
wilden; en somwijlen liep er een met groot gedruisch over de
kap of teilt heen om zieh naar den stuurstoel te begeven of van
daar naar het logies van het bootsvolk te gaan. Somwijlen ook
plaste er een g a b o e s, of een schol, of een snoek, of een ta-
bakkan of eenige andere visch, of wel een le g u a a n (biawa)
of boaja (kaaiman) in het stille water, en bovendien was de
schokkende en rukkende beweging, welke de scheppers natuurlijk
aan d e 'b id a r gaven, - soms ook nog afgewisseld door een’
kletterenden kwade-moessön’s regen, van lievige windbuijen ver-
gezeld, - niet zeer geschikt om den slaap te vatten. Eindelijk
toch kwam Morpheus zieh ontfermen, en ontwaakten we eerst,
toen het weder dag begon te worden. Gedurende den avond
was onze voortgang weder snel geweest, want van 7 of 8 uren
af hadden we op nieuw den stroom mede of in ons voordeel
geliad. Maar, toen w e -’s morgens buiten boord keken, zagen
we de boomstammen, pisang-struiken, en stukken hout, die
geWoonlijk de M o e s s ie en alle groote rivieren afkomen, ons
met spoed voorbij ijlen, ten teeken dat de stroom weder
naar zee liep. Dit duurde tot ongeveer 7 ä 8 uren in den
morgen, toen de stroom nogmaals keerde en ons dus günstig
werd. Maar nu Ook kregen we in de verte de talrijke masten
der schepen in het pog, die voor de stad P a lem b a n g ten
anker lagen. Honderden van b i d a r’s, grooten en kleinen,
vlogen over en weder over de M o e s s ie , beladen met hoenders
en eenden en rijst, of met vruchten en groenten en eijeren, of
met steenen en hout en kalk; — en hoe meer we de stad nader-
den, zoo meer bidar’s, p r a a uw -p e k a d ja n g -a n ’s , pentja-
lang’s (allen opgeboeide boomschuiten, veelal met een tent van