
meu dra voor een bamboe—boscli, alwaar ze 2 geblesseerden
kregen en toen terugtrokken. Op den 10den rukten ze op
nieuw op, een stuk geschut (een eenponder-kanon) medev oerende.
Nu trokkeu ze door tot B a to e—ik i , welke plaats ze
in den brand staken, doch den 12den waren ze weder te
P a r it t i bij de Benting, zeggende dat ze geen vivres en geen
kogels meer hadden! Dit was blijkbaar maar een voorwendsel
om den strijd te eindigen. Ze hadden dooden en gekwetsten
(2 dooden en 5 geblesseerden) en dus blijken van moed gegeven,
en nu ook kon, volgens de denkbeeiden en standvastige
gewoonte van al de S o lo r—eilanders, de oorlog als geterimneerd
beschouwd worden. De expeditie was hiermede afgeloopen (1),
en de hulptroepen embarkeerden weder op den 13ien aan boord
van de oorlogschepen, met achterlating van 300 man ter be-
zetting der Benting. Den 15den waren ze weder op Rotti.
Daar haalden ze breed op van hunne heldenfeiten, en bewreer-
den dat otta- p a , onderkoning van bakekooi, met 50 mannen,
vrouwen en kinderen in kampong B a t o e - ik i verbrand was,
doch bakekooi, dien ze, volgens het doel der expeditie, levend
of dood moesten in handen krijgen, hadden ze niet bemagtigd.
De aanleiding tot de door bakekooi verwekte onlusten was
gansch onbeduidend. Eenige ingezetenen van P r e t t i (gouver-
nements-gebied) hadden van de onderdanen van bakekooi eenJ
karbouw gestolen. De Resident van Timor beval, dat ze aan
d e ' bestolenen twee karbouwen daarvoor in de plaats zouden
geven. Doch bakekooi was met dit aanbod of met deze ge-
noegdoening niet tevreden, verklaarde den oorlog, en liet den
kop van een’ karbouw bij P r e t t i op een’ staak steken, welke
zinnebeeidige handeling volgens de adat des lands„ beteekent:
„ d it lan d b eh o o r t rn ij.” - Van toen af liet hij alle nachten
(1) Van de manschappen der beide schepen C e le b e s en L a n s i e r , die de
expeditie aan den zeekant dekten en ondcrsteunden, kwam een Europeesch matroos
om, die, bij het terugvoeren der hulptroepen aan boord van de C e leb e s en
L a n s ie r , uit de sloep of praauw in het modderige water der baai viel, en in
spijt van alle aangewende hulp verdronk.
karbouwen, paarden en vee op het gouvernements-gebied van
P r e t t i rooven, zoodat de Begering besloot eene expeditie tegen
hem uit te rüsten, bestaande uit de oorlogsbodems Celebes en
L an sie r en de gezegde 1300 man hulptroepen van R o tti.
Op den 1 7(!en bleef ik te Koepang en vertrok des anderen
daags naar O e ib o ffo , welke kampong op 4 palen afstands
oostelijk van Koepafig ligt. De weg er heen liep over een
hard en steenachtig terrein, met kreupelhout en doornheesters
begroeid en door eenige naauwe stroompjes en beekjes door-
sneden. Op enkele plaatsen zag ik een inlandsch huisje, het-
welk volgens de lands-manier gebouwd was en er dus als een
hooihoop in een weiland uitzag. Bijkans niets meer dan een
g o eb o ek of wachthuisje in een padi—veld op J a v a , gaf het
tot alles toegang, behalve tot regen, lucht en licht. De be-
woners van dezen molshoop kropen op handen en voeten uit
het gat, hetwelk deur en venster en schoorsteen te gelijk is,
en beloerden den ruiter en zijn gevolg over het steenen muurtje,
hetwelk rondoin den hooihoop (het hutje) was opgestapeld. De
mannen hadden met hun dik en lang gekroesd haar, hetwelk
lmn een ontzaggelijk groot hoofd gaf, een woest en wild voor-
komeu (1 ), doch keken ons vreedzaam aan, en de vrouwen en
kinderen hadden pret in het wilde en telkens in kleine kringen
rondrennen der mij begeleidende ruiters, die, op het bloote
paard gezeten, noch van den körten toom van gevlochten rottan
«•ebruik maakten, noch van het stuk touw, hetwelk aan het
hoofd van het ros bevestigd was om het, na het afstijgen,
ergens aan een’ boom te binden. Na verloop van een half uur
passeerde ik een minder-begroeid terrein, en zag ik in de verte
de toppen van gebergten flaauwelijk schemeren. Welke bergen
het waren, kon men mij niet zeggen. Misschien waren het de
4500 (?) voet hooge Micomaffa en M o e t ie s , of de 6000 (?)
(1) Men beweert dat de bevolking van T im o r en R o t t i van P ap o ea
(N ie u w -G u in e a ) herkomstig is, dewijl ze kroes-haar heeft, hoezeer het minder
gekroesd is dan hij de P a p o e e r s .