
P a lem b an g gekomen, en aldaar ovevleden?” . . . Op deze vragen
antwoovdt Ma r s door staande te houden, dat het volk van Mars
van S o e ta n j s k a n d e r afstamt, eil de inlandsche t j e r it r a van
P alemb ang beweert, dat S o e ta n is r a n d e b een’ tijd lang in
levenden lijve te P a lem b an g vertoefd en over Pa lemb ang ge-
rogeerd lieeft, en dat Pa lemb ang nu zijn lijk bezit. »En de
Gescliiedenis ?” . . . De Gescliiedenis weet niets van Al e x a n d e r ’s
komst naar R iouw of Sumatra of P a lem b a n g , noch van
deze verstrooijing der vloot. en de schipbreuk op M a r s, noch
van het sterven van den held op Mars of te P a lem b a n g ,
noch van zijne begrafenis op den Palembangschen heuvel B o ek it-
s e g a n ta n g . En tocli is de naam van Soetan i s k a n d e r , -
(op P a lem b a n g ook bekend onder den naam van Al e x a n d e r
den G ehoornd e. met het epitheton alam (den wijze), terwijl
daar ook nog sprake is van een’ Al e x a n d e r d je la n ie of ,/den
beroemde,” ) - toch (zeg ik) is die naam op P a lem b a n g en
op al de eilanden van den N ed e r la n d s -In d is ch en A r ch ip e l
algemeen bekend, evenzeer als zulks in B r its ch In d ie het
creva.1 is , en is luj de gevierde held, over wien de Yorsten
en aanzienlijkeu in den lande gaarne spreken. Waarscliijnlijk
echter hebben de Hindoes, toen deze eenige lionderd jaren gele-
den naar Ja v a kwamen, de gescliiedenis van Al e x a n d e r ’ s roem-
rijke daden medegebragt, en is de gedachtenis van zijnen naam
sedert overal in den Indischen Archipel bewaard gebleven, gelijk
nog heden (volgens berigten) telken jare op de markt van
Candahar de historie zijner wapenfeiten en zegepralen door een’
Priester plegtig, en onder het slaan der N o b a t of plegtig-
heidstrom, den volke wordt voorgelezen.
Het graf van is k a n d e r te P a lem b an g is een kramat of
heili" graf, - gelijk b.v. de heilige graven te Gedang en te
A stin a of A ston a in Rembang op J a v a , - en er wordt
dus ook veel bij geofferd, en duizenden van eekhorens in de
hooge rondom staande boomen vergasten zieh aan de vruchten en
rijst en bloemen en kruiden, die de offeraars ter Al e x a n d e r ’s
eere brengen.
Bij gelegenheid van een door den heer Resident gegeven feest
of zoogenaamde Partij, zoomede ter gelegenheid der gewone re-
ceptien op de zondag-avonden, maakte ik kennis met eenige
Palembangsche Prinsen en P r ia h ie (Rijksgrooten) en andere
G rand essa ’s en hunne vrouwen, gelijk ook met den Prins
P a n g h o e lo e of Hoofdpriester, en den Prins, Hoofd der Arabieren.
Deze personaadjes waren allen prächtig gekleed, en
hunne s a r o n g - s o e t r a -m a a s (zijden met goud doorweven
sarongs) maakten een rijk effekt. De Prins of P a n g h e r a n g
T o em en g g on g w ie r a m e n g a l l a , Adsistent bij het bestuur van
binnenlandsche zaken, droeg de -Javaansche kleeding met de met
goud geboorde lakensche sik ap an of het wambuis met lange
puntige panden, en de prachtig-georneerde kris, benevens de
wit-katoenen ba ska t (kamizool of vest) met juweelen knoop-
jes, en de kopea of k o e loh (hoofddeksel) met gouddraad
bewerkt. Het Hoofd der Arabieren, de P angh erang s ja r ie f -
a l i - b in - a b o e - b a k a r - b iN - s a l e h , droeg de deftige Arabische
kleeding, met de goud-gestikte sid e r ia (vest), en de goudla-
kensche schaija (lange kaftan of overkleed, ook djubbat in
het Arabisch geheeten), waaronder de roode to e ta en de witte
kamiesa (lange onderkleederen) tot op de sandalen of tjarpoe
nederhingen, benevens den grooten en van een’ Persischen of
Cashmiren shawl gedraaiden turband; terwijl de Hoofdpriester,
Prins P a n g h o e lo e n a t t a - a g am a—PACHAROEDiN j een jong mensch,
een lange sitse kabaija, of een soort van Turksche fe r ed sch e
(overkleed in den vorm van een ch am b e r -c lo a k ) droeg, op
welker witten grond de groote gekleurde bloemen met een’ gouden
rand belegd waren. 'De Ratoe’s en P o e t r ie ’s (vorstinnen en
prinsessen) prijkten met eene menigte van juweelen in het kapsel,
aan de kemba’s of borstkleedjes, aan de zijden baaitjes, en
aan de vingeren. De Kapitein-Chinees, t jo a—k it jo a n , was een-
voudig in een’ langen en wijde’n lakenschen tabbaard of toga, in
het Chineesch lease geheeten, en een’ wijden pantalon van zwart
laken, gestoken. Aan zijne voeten prijkten de Chinesche be nghe
7*