
(Mijnheer de heilige) genoemd wordt en een kolossaal huis van
k a ijo e -h ilia n of ijzerhout bewoont. Ook bezochten we een
ander inlandsch Hoofd, bij wien we ontzaggelijk-groote oesters zagen,
en een soort van fraaije parkieten (saw ei? ), welkerlange staarten
met 2 veel langer paarse vederen prijkten. Deze soort van vogels
schijnt alleen op Borneo t’ huis te behooren.
Een voorgenomen bezoek bij den Sultan s j a r i e f - h a m i d ( 1 ) is
aehterwege gebleven. Hij is een bejaard man, die, even als de
gansche A lk a d r i of de tegen woordige Vorstenfamilie van P on tia -
nak, zeer streng-Muhamedaansch is, gelijk het Islamisme over het
algemeen in het Bijk van P on tian ak met groote naauwgezetheid
beleden en gevolgd wordt. Hij is in het bezit van een’ diamant,
die ongeslepen is en 867 karaat weegt. Men zegt dat. die
steen zwart en dus hoogst—zeldzaam is.
De Protestantsche gemeente te P on tian ak telt slechts 25 zielen,
waaronder 17 ledematen en 5 kinderen. Er werden in
1855 4 kinderen van Militairen der bezetting van Fort Du
Bus gedoopt, en in het geheel is er in dat jaar ter Born
eo ’s W e s tk u s t aan 27 kinderen de Doop bediend, terwijl
een Boomsch—Katholijk man en eene Muhamedaansche vrouw
belijdenis deden en tot de Protestantsche kerk overgingen.
De beide Protestantsche gemeenten van P o n tia n a k en Sambas
zijn slechts eenmaal, t. w. in 1846, kerkelijk bezocht. Dit
bezoek geschiedde door den Predikant m a r n s t r a . In het Kerk-
rapport (1855) werd in overweging gegeven, om een’ vasten predikant
bij de Protestantsche gemeenten van B o rn e o ’s W e s tk u s t
aan te stellen, gelijk er dan ook in 1859 een predikant voor die
kust benoemd is, welke zijne standplaats te P on tian ak heeft.
Ik bleef 4 dagen te P o n tia n a k , en zag verlangend uit
naar Z. M. stoomschip O n r u s t, ten einde hiermede de steen-
(1) Overleden op den 19 April 1861. Eigenlijk heette hij: s ja r ie f - osman
b i n - S n l t a n s ja r ie f - abd oel - ra c hm a n - a l k a d r i .
kolenmijnen en de aanplantingen van Orleans-katoen te Sin-
ta n g te bezoeken. De On rust was juist te S in ta n g , en liet
zieh vergeefs te P o n tia n a k wachten. Middelerwijl bragt ik
een bezoek op Z. M. stoomschip Borneo, gekommandeerd door
den heer Lt. ter zee l e klasse s t ö r t , en bezigtigde de Civiele
schoener H a a i, gezagvoerder v a n d e r w e d d e , waarmede ik
later van S ingk aw ang naar Sambas zeilde, en rnaakte
mij vervolgens gereed voor den togt, dien ik over land naar
Montrado en S ingk aw ang maken zou. De heer Besident
a n d r e s e n leende mij zijn veldbed en deed de noodige brieveu
ten mijnen behoeve naar de Chinesche Hoofden te Mandhor
en elders . in het binnenland afgaan, terwijl ik op de passer
kookgereedschap en levensvöorraad voor p. m. drie dagen opdeed,
als: rijst, gedroogde visch ,• eijeren , dending , hoenders , koffij,
thee, suiker, zout, peper, borden (pir in g ), een aarden schotel
(b a ssi-d jaw a ), een ijzeren kw a lie , een ta tjo e (braadpan),
kisa (kleine mandjes), een kipsau (waterketeltje), een koe-
koesan of pot om rijst te koken, en een rood Chineesch trek-
potje. In den vroegen morgen van den 2den waren deze arti-
kelen aan boord van de Bidar, waarmede ik de Landak-rivier
zou opvaren, en reeds ten half 7 uren roeide ik (vergezeld
van een’ oppas of politie-dienaar) weg. In den aanvang is de
Landak-rivier p.m . 20 eilen breed, maar 2 ä 3 uren ver
stroom-opwaarts wordt ze hoe langer zoo naauwer, en is dan
vervolgens niets meer dan een enge kreek, welke door hare
duizenden van vaak zeer körte bogten en kronkelingen uiterst
moeijelijk te bevaren is. Tegen den middag ging s em i e n , miju
bediende, die tevens mijn T o ek an -m en a to e (Lavandoijo of
waschman) was, rijst koken en d en d in g braden, en bragt te gelijk
mijn reis-etui te voorschijn. Na den maaltijd poogde ik te slapen,
doch de hitte belette mij mijne door het blinkende en schitterende
water vermoeide oogleden te sluiten. De dag was schoon, en geeu
windje speelde op den eifern stroom. De rivier was eenzaam en stil,
en de begroeide oevers waren doodsch en verlaten. Geen praauw
kwam ons tegen , en geen mensch of menschelijke woning ver