
pombo’s of p erg am ’s huune diepe zwaarmoedige toonen uiten,
of liet kirren van wilde duiven of p o en e i’s , waarvan er meer
dan 25 soorten op Banka voorkomen. Somwijlen versehenen
er een b ad jin g (eekhqorn), een lo e to n g of een L am p on g sch e
aap, of vele grijze apen te gelijk, in de boomen längs den weg,
en de dragers zeiden, dat. er in de Bankasche wonden ook
b ro e a n g ’s of honig-beeren, zwarte beeren, jakhalzen, civet-
katten, k em a la s -a n of luijaards, (ook k o ek an g of p oek ang
geheeten), ta n g g ila n g ’ s of mieren-eters, stekel-varkens of
b a b i- la n d a k en slangen leven, terwijl in het heuvelland zieh
vele herten (door de inlanders roessa geheeten), wilde geiten
en wilde zwijnen, k id a n g ’s of reebokken, en k a n t j il’s (1)
(het muskus-hertje of Guinesche hertje) ophouden, en de moe-
rassen door öfters (so en tin g of a n d j in g -a ij e r , d. i. water-
honden), bunsings en menjawak of leguan en of biawa’ s
bewoond worden.
Een paar nren van J eb o e s , een eind weegs voorbij de kam-
pong P a n g ie , overviel ons een zware donderbui van storm
verzeld. De regens vielen bij stroomen uit de zwartbewolkte
lucht, en vermeerderden de dikke duisternis van het eindeloos
bosch, hetwelk echter telkens en bijna zonder tusschenpoozen
door zulke vreeselijke bliksemschichten verlieht werd en van
zulke vreeselijke donderslagen dreunde, dat de woorden van den
Psalmist hunne toepassing vonden: v een vuur gaat voor Zijn
nangezigt heen, en Zijne bliksems verlichten de wereld! Het
aardrijk ziet ze en beeft, en de bergen smelten als was voor
het aangezigt des Heeren! Hij rijdt op de vlakke velden, ende
aarde davert en de hemelen druipen voor Zijn aangezigt! De
wateren zien Hem en beven, en de afgronden zijn beroerd! De
dikke wolken gieten water uit, en de bovenste wolken geven
geluid! Gods pijlen gaan daar henen, en het geluid zijns donders
is in heb rond! Hij wandelt op de vleugelen des winds, en
(1) De heer LANGE in zijn aangehaald werk zegt, dat men onder de r o e s s a ’s ,
k i d a n g ’s en k a n t j i l ’s op B a n k a , ook den a lb i n o s of exemplaren van deze
dieren, welke geen b r u in e , inaar w i t t e , hären en r o o d e oogen hebben, aantreft.
maakt de bliksems en den regen! Hij brengt den wind uit zijne
schatkameren voort! De aarde beeft, als Hij ze aanziet, en, als
Hij de bergen aanroert, rooken ze! Hij maakt van de wolken
Zijn’ wagen, en doet de zee en hare golven bruisen!” Bij elken
straal, die door het zwarte zwerk schoot, en bij elken donder-
slag, die door het luchtruim ratelde, hoorden we een groot ge-
druisch en wild geschreeuw in het woud, hetwelk door de ver-
schrikte wilde honden en andere dieren werd aangeheven, en
somwijlen schoot een opgejaagde bosch- of water-rat, of een otter
over den weg, terwijl een k o e b i e r of vliegende hagedis van
boom tot boom voorteilde. De k o e lie ’ s werden beangst, en
gaven uit bijgeloof bij elken bliksemstraal een’ luiden g il, als
om het helle licht te verschrikken. Eindelijk bleven ze ontroerd
stilstaan, toen er even achter ons een zware boomtak, door den
storm geveld of door den bliksem getroffen, krakend en dreunend
over den weg viel. Ze waren doomat, de goede lieden, en
mijn tan d o e of draagstoel gaf mij ook geene beschutting meer.
De regen sloeg er voor en aan de zijden in , en het dak begon
als; een zeef te lekken. Nog bleven de dragers staan en luis-
terden naar den storm, die door het woud loeide, en de gerekte
donderslagen, die door het gebergte rolden, en het brüllen der
opgejaagde zee, die op de nabijgelegen stranden bulderde. Het
was een ontzettend uur, dat we t in het bosch, ver van alle
menschen en menschelijke woningen, doorbragten. Telkens scheen
het woud in brand te staan en laaije vlammen uit de toppen
der boomen uit te slaan, en telkens was het wreder zwart en
akelig om ons heen! ... Eindelijk, eindelijk trok het onweer af, en
vervolgden we weder den weg, die nu diep onder water stond.
Intusschen was . de avond gedaald, en, toen we de kampong
T e re tip bereikt hadden, zagen we reeds de k a lo n g ’ s (vliegende
vos, n o c t ilio ) en de vledermuizen (b o e r o n g -t ik o e s ) op
nachtelijken buit uitvliegen, en eenige hars-boomtakjes of ook
met hars bestreken stokjes, als kaarsen, in de huisjes branden.
Slechts een oogeublik hield ik mij te T e r e tip op, en vertrök
toen weder met nieuwe dragers, om nog J eb o e s te bereiken. De