
het bliiauw—verweil, of ook (zoo als te B o e k ie t -b e ta b o e ,)
in het geelgieten en het maken van sloten voor geweren en
andere ijzeren en koperen voorwerpen, vindt.
Doch niet alleen de bruisende rivieren en bebouwde bergen, -
niet alleen de lagchende dalen en bevallige heuvelen, - niet alleen
de prächtige wouden, en de vruchtbare, met de milde gaven
van P om o n a en C e r e s of D em e t e r prijkende Velden en
akkers, zijn het, die F o r t - d e -K o e k , en over het algemeen de
P a d a n g s c h e B o v e n la n d e n , tot een paradijs verheffen, - het is
ook de P lo r a , die dit gewest tot een lustwarand heeft uitgeko-
zen, en er als de Godin der bloemeu, en vooral ook als de fee der
rozen, heerlijk troont. Te B o e k i e t - t in g i bloeijen duizenden
van rozelaars, waaraan tiendnizenden van roode en witte eti gele
en enkele en dubbelde rozen geuren, die niet alleen de tuinen en
parken tooijen, inaar ook de levende hagen längs de paden en
wandelwegen met haar pracht van kleuren sieren. De heldere
zon van den Tropischen hemel stooft ze bij dag met haar licht
en gloed, en de bergen en wouden van rondom zorgen
voor den verkwikkenden regen. Elken morgen lagchen ze ü
versch en liefelijk toe, pas gebaad als ze >zijn in de fris-
sche daauwdruppels, die de nacht zoo mildelijk weende.
Elken morgen, en jaar in jaar uit, staan daar die kraChtige
stammen met gebogen kruinen en gebogen takjes, zwoegende
onder een dragt van tallooze knoppen en pas-geopende rozen,
die haar’ geurigen adern met de reine berglucht vermengen en
den dampkring met welriekende balsems doortrekken. En, al
bloeijen ook die stammen te midden van honderd ändere bloei-
jende planten en heesters en gewassen, en al geuren ook die
rozen onder honderd andere van Oost en West gegaarde bloemen,-
toeh blijft ook hier de Kozelaar de bloemenkoning en de roos
de koningin der bloemen! En, gelijk de lieve E lo r a er het
land met hare bloemen, die hinderen der natuur, kwistig
bestrooit, zoo doet er ook de milde C e r e s de hoven met
heerlijke groenten prijken en de geurige aardbezie vol en welig
groeijen, en plant er ook de oude S ile n u s den wijnstok, waaraan
een menigte van zware trossen van groote en fijne druiven
tusschen ranken en bladeren en takjes schuilt.
De grootste merkwaardigheid van E o r t-d e -K o ck of B o e k ie t -
t in g i is het zoogenaamde K a r b o u w e n -g a t , hetwelk van het
zuiden naar het noorden 6 palen lang, en aan weerszijden van het
stroompje, dat er doorvloeit, met saw a ’s beplant is. Bij den
eersten aanblik zou men meenen het diepe en breede bed van een
voormalige rivier te zien, of wel van een reuzachtige gracht of
kanaal, eenmaal in den Mythologischen tijd door den honderd-
armigen b n c e l a d u s , den reus der Aetna, of door p o lv p h em u s ,
of door de gezamentlijke C y c lo p en of P e la sg e r s en al de
T itan s en G ig a n ten gegraven. Volgens opgave is dit Kar-
b o uw en -G a t ongeveer 120 & 130 voeten breed, en ongeveer
150 voeten diep, terwijl de beide wanden of boorden, welke
geheel uit banken van grijs en xul zand bestaan, loodregt
oprijzen. Te E o r t-d e -K o c k zijn deze boorden het hoogst en
het steilst, doch, naarmate ze in noordelijke rigting voortloopen,
nemen ze allengs in hoogte af, totdat ze te Pantar tegen een’
hoogen en steilen berg stuiten, dien men eerst loodregt a -
gekapt en een weinig verder heeft doorgekapt, ten einde den
grooten weg, die te Padang aanvangt en door het K a rb o uw en -
gat tot Pantar loopt, door dien berg (den berg van Pantar)
heen naar Martoea en verder om de Noord van Sumatra te
kunnen voortzetten. Deze doorkapping heet het Gat van P anta r
en heeft eene lengte van welligt 2 minuten gaans bij eene breedte
van 18 ü 20 voeten, terwijl de beide bergwanden zieh als steile
rotsmuren 160 ä 170 voeten hoog aan weerszijde van den weg
verheffen. Het Gat van Pantar intusschen verraadt de hand
der menschen, maar het K a rb o uw en -g a t wijst op den arbeid
der Natuur, op een verzakking van den bodem misschien, of
op eene vulkanische werking of eruptie van den Merapi m vroeger
eeuwen, of wel op een oud lava-spoor of een pad door lava
stroomen uitgediept, toen dezen uit Merapi’s krater uitgeworpen