
wassen kon. Als curiositeit en tot aandenken aan Majang, en
tevens om <len wille der arme Heden, die van het zoeken van
k a jo e -s a la liunne Industrie maken (en wie weet, lioevele
dagen in het woud doorbrengen om slechts een v e rk e e rd takje
te vinden!), kocht ik er eenige, die op het oog het grilligst
gegroeid waren, - en daarop was het weder: //andiamo a v a n t i!”
en vertrok ik naar de kampong P lan n a s.
Deze kampong fest op 18 palen (of 6 uren gaans) afstands
van M u n to k , en heeft niets, wat haar van de dorpen, die ik
reeds gezien had, onderscheidt. Trouwens de Bankasche kam-
pongs, — die allen digt aan of bij den hoofdweg liggen en
meest 3 ä 6 palen van elkander verwijderd zijn, - gelijken,
even als hare huisjes, allen op elkander, en schijnen volgens een
algemeen plan of vaste adat of gewoonte tex zijn aangelegd.
Overal staan de huisjes aan weerszijde van den weg, en bij
een grooter of kleiner vierkant, in welks midden de Baiei
zieh verlieft, en overal bijkans ziet men musschen (1), zwaluwen
en spreeuwen op de daken, en raven, kraaijen (gadak) en
o e lo n g—o e lo n g ’s of kieken—dieven, en r a j a -w a li’s of gieren
boven de kampongs zweven. Het eenige merkbare onderscheid
bestaat in het getal huizen, dewijl men dorpen heeft van 10 a 15,
en dorpen van 20 a 30 huizen. De grootste kampongs hebben
ongeveer 40 huizen, en bezitten doorgaans een’ M is s ig h ie t ,
dien men in de kleinere dorpen, ofschoon hare bevolking overal
Muhamedaansch is, niet aantreft.
Ik kocht te P la n n a s een b o en ko e s (d. i. een pakje in een
pisangblad gewikkeld) gekookte rijst en eenige, almede in een
pisangblad gerolde, gedroogde vischjes, ik a n -k r is s ie geheeten,
met wat tjabe en grof keukenzout, desgelijks in een met een’
doorn toegemaakt peperhuisje van pisangblad geborgen, benevens
(1) De inlanders op J a v a noemen de liu is r a u s c h » b o e r o n g - g r e d j a ”
(kerk-vogels), van het Portugesche woord ig r e j a (kerk), omdat ze gaarne onder de
pannen daken der kerken en andere hooge gebouwen haar nest maakt. Men beweert
wel eens, dat ze voermaals uit Nederland met de eerste schepen is overgekomen.
eenige Tjampeda-vruchten, voor mijn diner, en ging met
versehe koelie’s weder op reis.
Thans liep de weg bij na aanhoudend door groote la la p s (1) of
moerassen (waarbij de rawa’s of moerassen g an d o e , rawa-boaja,
g e la n g , g la g a , o ed jo n g -k r aw a n g , B e san , B e ssek en anderen
op J a v a slechts natte plekjes mögen heeten,) en bijna ondoor-
dringbare wouden. Op de meeste plaatsen stond de route onder water,
en waren duizenden en tienduizenden van jonge boomen of rond-
houten dwars over den weg, als eene onafzienbaar-lange brug,
geregeld naast elkander gelegd, en aan beide uiteinden verbonden
door overdwars-gelegde boomen of rondhouten, die met ro ttan
aan de anderen waren vastgemaakt. Aan de kanten van den
weg of de zoomen der bosschen zag ik aanhoudend dergelijke
boomen, als die op den weg tot overbrugging dienden. Ze
waren rank en dun en roodachtig van kleur, en hunne stammen
naakt of zonder scliors of bast. Het is namelijk de eigenschap
van deze boomen, dat hunne schors van zelfs loslaat en afvalt,
en dat deze schors, even als de soemak of verw-hast, hare
roode kleur aan het water mededeelt. Overal toch was het
water, dat aan de beide zijden van den weeken en modderigen
weg vloeide, ofschoon zee'r helder en frisch, rood-gekleurd,
en mijn geleide zeide mij, dat dit door het loslaten van den
bast dier naakte boomen veroorzaakt werd.
Digt bij K am p on g -b a r o e gekomen, passeerde ik de rivier
van P lan n a s, waarover een zeer lange brug geslagen is. Deze
brug was almede van dezelfde roode boomen vervaardigd, als
die op den weg lagen, en rustte op zware jukken van boomstammen.
Yan däar af bevond ik mij met mijne dragers uren
lang in een ontzaggelijk woud en in volstrekte eenzaamheid.
Nergens een kampong of een la d a n g , en nergens een voet-
ganger. En toch was het woud niet onbewoond. Meermalen
hoorden we het schreeuwen van b eo ’s , k a k a to e ä ’s, p a rk ie ten ,
lo e r i’ s , to e g a n g ’s (faisanten) en paauwen (merak), of de
(1) L ä la p beteekent ook S a la d e in het Maleisch.