
b e to n ,) en de 7000 voet hooge Lampongsche bergketen,
benevens de baaijen Lam p ong en Semangka. (1) Eindelijk
waren we ook de B e h o u d e n -p a s sa g e of de P r in s e n - s t r a a t
door, en badden inmiddels van de rcede vau B a ta v ia af tot op dit
punt toe ongeveer 5 a 6 binnenzeilende schepen geteld, eu bij
P o e lo e -m e x a k , P o e lo e -b a b i en elders eenige schepen t.en
anker gezien, die door den opgekomen sterken N. W. tegenwind
verhinderd werden oni de S u n d a -s t r a a t uit te loopen. Maar
nu ook had onze steamer te kampen met hemelhooge golven,
die nit den Indischen Oceaan aanroldeiv en onstuimig op de
rotsige en steile Westkust van Sumatra braken. Onze voortgang
was zeer gering, en de avond spreidde weldra zijn zwarte ere -
Bus’s-vlerken over land en wateren uit. Den volgenden morgen
was de wind nog aangewakkerd en de zee nog hooger, doch
waren we den zoogenaamden Y lak k en Ilo ek der S em a n g k a -
baai voorbij, en liepen nu längs B lim b in g , een landschap
der afdeeling Kroe in de Assistent-Itesidentie B en k o e len .
Van de schoone B lim b in g -b a a i en rivier, en de kampong
B lim b in g aan de monding der baai, konden we niets
onderscheiden, en zelfs de gansche kust zag er door het hoog-
opspattende water en het schuim der verbolgen baren mistig en
nevelachtig uit. Tegen 11 uren waren we ter hoogte van de
kleine baai en kampong B en g k o en a t van het landschap van
dien naam in de. gezegde afdeeling K r o e , en zagen eenige
visschershutten aan het strand. Weldra liepen we ook de baai
en hoofdplaats K ro e voorbij, en tegen den avond 'liet land
en de hoofdplaats van K au e r , alwaar we, toen het donker
(1) De bevolking der L am p o n g s c h e D i s t r ik t e n bedraagt 82,967 zielen, waar-
onder 8 Europeanen en 51 Chinezen. De voortbrengselen van den grond zijn peper,
koffij, dam m a r , vogehiestjes, k a p a s , rottang, gom-elastiek, kokosnoten en was.
De pepertuinen zijn gedeeltelijk aangelegd bij de rivier B a t a n g - h a r i , welke, met
de rivier S o ek a d a n a zamenvloeijende, de rivier P a g a d o e n g a n vormt. De Lam-
pongschc wouden zijn bewoond door tijgers, rhinccerossen , olifanten enz. — In 1834
werden de onlusten, door zekeren R ad en imba-kasoema verwekt, door eene der-
waarts gezonden expeditie gedempt, gelijk in 1856 d ie , welke door den Lampong-
schen muiteling R ad en IN TAN verwekt waren, door eene andere expeditie gelukkig
geeindigd werden.
was geworden, op drie plaalsen te gelijk groote vuren zagen
branden, die waarschijnlijk door landbouwers ter vernieling van
g la g a of a la n g -a la n g ontstoken waren. Onze voortgang wert!
hoe langer zoo minder, naarmate de wind steeds feiler blies
eil de zee hooger opjoeg. De kapiteiu was ontevreden, als
weleer de stokoude charon , de langbaardige veerman van den
I-Iades of Orcus, wanneer zijn zwarte boot slechts weinige
schiinmen over den Acheron te voeren had, — en de passa-
giers zaten half-slaperig en half-ziek en naar in de longroom neder,
of lagen in hunne butten in de kooi. De beweging van het
schip, dat op de waterbergen dauste, het spat.ten der zee, die
telkens over het voorschip spoot, en het brüllen der golveu ,
dit alles had een’ onaangenamen invloed uitgeoefend. De lucht
was donker eu vliegende wolken verborgen de starren. Het
scheen, dat aeöltjs op zijn’ hoogeu bürg al de winden,, die hij
eens van jü p it er in een’ zak op reis heeft meegekregen en
sedert in zijn berg-spelonk geketeud houdt, over den Indischen
oceaan had losgelaten. Zijn adern bulderde door want en
to uw werk met zulk een wild gezang en heftig gefluit, alsof hij
alle A q u ilo n s en N o tu s s en o ffA u ste r s, en alle E u ru ssen
en Zephyrussen uit de holen van den Thracischen Haemus
had opgeroepen, om B o r e a s te helpen blazen, en alsof de Indische
zeegod baroena of varoena, of de Indische windgod bajoe
of vajoe, of de Grieksche zeegoden N e r e u s , T r ito n , en P o s
e id o n , of wel N ep tu n u s met zijn’ Drietand en stekelige wenk-
braauwen van zeewier, de groene A m p h itr ite en de 5 0 dartele
N e r e id en of Oc eän iden en T h e tis uit haar gouden paleizen
had doen opkomen om op hare zeemonsters op de golven te
rijden en met hare. kinkhorens en blaastnigen de zee tot wild-
heid op te ruijen. De steamer woelde en werkte, en slingerde
en stootte, en dreunde. eil kraakte zoo hevig, dat men elkander
bijkans niet verstaan kon. Telkens ligtte hij roer en schroef
half boven water, en stampte en botste met zulk een geweld
in de baren, dat de gansche romp rilde eu sidderde, als schrok
hij van den bons, dien hij ontving. Uit verveling nam ik de