
Dadelijk gingen we hier aan den wal, en de Kommandant
van de C e leb e s eischte de 3 Chinezen en de 11 Javanen op,
die hier, volgens de berigten der d ju r a g a n ’s , door de zeeroo-
vers als slaven zouden verkocht zijn. We namen het kampongs-
hoofd in verhoor, wandelden de gansche groote kampong door,
betraden bijkans alle huizen, ondervroegen allen, en onder-
zochten allerwege naar het aanwezen van slaven, doch vonden
slechts een’ Chinees, die, door de zeeroovers in slavernij weg-
gevoerd, sedert eenige dagen te G a lit in g als vrij man (zoo
beweerde de Eadja) leefde. Omtrent het wedervaren van dezen
Chinees vernamen we het volgende: hij was. in der tijd als
cargadoor eener lading katoenen en sitsen met een handels-
praauw van So erab a ija vertiokken, — kort na zijn vertrek
door een’ storm beloopen, waarin hij bijkans schipbreuk leed,
en vervolgens door zeeroovers aangevallen, die de praauw buit
maakten en hem en de overige opvarenden in slavernij mee-
voerden. De roovers hadden hem naar P a l owe of R o e s s a -
radja gebragt, alwaar hij door den anachoda of djuragan
van een Makassaarsche handelspraauw gekocht was en te G a l
i t in g aan wal gezet. De man had 6 maanden in slavernij
gezucht en was in deerlijken toestand. Zijne polsen en enkels
droegen diepe en nog bloedende en zwerende sporen van de
wonden, welke de scherpe bamboe-touwen, of boeijen van ge-
spleten bamboe, waarmede hij aan de roeibank en roeiriemen
eener rooverspraauw was vastgebonden geweest, veroorzaakt
hadden. Ten gevolge zijner geleden mishandelingen was hij van
zijn verstand beroofd of liever idioot geworden, zoodat hij niets
meer wist van zijn wedervaren, dan alleen dat hij te R o e ssa—
radja was aan wal gezet. Wat later met hem gebeurd
was, kon hij niet zeggen, doch dit kwamen we van den
Radja van G a litin g te weten, die het wederom van den
anachoda der Makassaarsche handelspraauw vernomen had. De
ongelukkige werd dadelijk aan boord van de C elebe s gebragt, en
diiar onder behandeling van den officier van gezondheid gesteld.
G a litin g is eene welvarende plaats, waar veel handel is
in b o e a -a ssam (tamarinde) en kapok (katoen). Overal groeijen
prächtige tamarinde-boomen en kapok-heesters, en leveren met
de zacht-glöoijende kust een schilderachtig gezigt op. Er wonen
vele Boeginezen, en we zagen er vele praauwen aan en op het
strand liggen. In den naasten omtrek, die zeer schoon en
liefelijk is, liggen nog twee kleinere kampongs aan het strand,
namelijk Kewa en Memari. In de laatstgemelde kampong
wonen, even als te G a litin g zelve, eenige R. Katholijke in-
landers. De mannen dezer drie kampongs dragen den tjid ak k o (1)
als eenigst kleedingstuk, en hebben het krallende en saijet-
achtige haar hoog op het hoofd gebonden, even als de Timo-
rezen en sommige Rottinezen. De bevolking schijnt van het
P apoeäsche ras te zijn. Er werden ons fraaije paarden te
koop aangeboden, waarvoor dan eens slechts f 12 en dan eens
weer f 15 gevraagd werd. Twaalf of v ijftien guldens voor
een fraai rijpaard! ____ Het was eene Tantalisehe begeerte, die
ons kwelde, doch we hadden, helaas, geen berging voor
paarden aan boord! . .. De Boeginezen hadden ook verscheidene
k akatoea’s en beo’s in hunne huisjes of in hunne praauwen.
Deze vogels schreeuwden aanhoudend door elkander, en verveel-
den en hinderden ons niet weinig in onze gesprekken met de
inlanders, die druk bezig waren om groote krandjang’s
(manden) met tamarinde te pakken. We kochten 6 beo’s , die
echter eenige dagen later stierven, dewijl een onzer bedienden,
die met de zorg er voor belast was, hun op zekeren morgen
zeewater instede van zoetwater te drinken gaf.
Nademaal de Radja van G a litin g geen inlichtingen geven
kon aangaande de vermiste 2 Chinezen en 11 Javanen en
evenmin aangaande 4 schipbreukelingen, waarvan we almede
gehoord hadden dat ze te G a litin g in slavernij of als vrije
ipenschen zouden verkeeren, zoo werd hij aan boord gebragt om
naar Woerei op Larantoek a vervoerd te worden, alwaar hij in
(1) Op B o rn e o draagt de t j id a k k o den naam van tjaw a t.