
afscheid, en vervolgde met mijn detaehement, en met de koelie’s,
die met mijne provisie beladen waren, mijnen weg. In den
aanvang liep de route door en längs sawa’s en enkele grasvelden,
doch spoedig werd het terrein moerassig en drabbig,
en had ik vele bruggen of liever vondels te passeren, die uit
honderden van ijzer-houten planken bestanden, die op k o e d a -
koeda (jukken) lagen en, - even als de loopplanken, waarlangs
de varensgasten van boord naar den wal en vice-vercä gaan, -
slechts een plank breed waren. Zulke bruggen moest ik later
tallooze malen passeren, waar het terrein in de velden of in de
ontzaggelijke wouden onder den modder of onder water stond.
Meermalen waren deze (door Chinezen gemaakte) vondels 250
a 300 eilen lang, en de smalle plank was doorgaans zoo glad
en glibberig, dat ik slechts voetje voor voetje kon voortgaan,
en bij elken tred de lans, die ik in de hand hield, naast de
plank in den grond moest steken om staande te blijven. Van
tijd tot tijd zag ik een verlaten half—afgebrand Chineesch huis
of afgebrand Tepekkon-tempeltje, of een groep omgehakte
of afgebrande klapperboomen, of een woest-liggende sawa. Dit
waren de resten van het vernielingswerk der Daijak’s , d ie ,
tijdens de expeditie van 1853 en 1854 , den legertros der
Nederlandsche troepen hadden uitgemaqkt, en hun’ haat tegen
de Chinezen botgevierd hadden, door de T ep ekk on ’s en de
velden, tuinen en huizen der Chinezen te verbranden en te
verwoesten, en de geblesseerden of de in een’ of anderen schuil-
hoek ontdekte Chinezen af te maken.
Na ongeveer 6 uren gaans door bosch en veld en moeras,
bereikten we een klein Chineesch dorp of gehucht, Toho ge-
naamd, alwaar we halt hielden en het middagmaal zouden
nemen. Onmiddellijk werden de provisieen bij een’ Chinees
binnengebragt, die, door andere Chinezen geholpen, dadelijk
begon met de rijst te koken, de hoenders te braden, enz.
Desgelijks werd voor mijne Soldaten en de koelie’s in twee
andere Chinesche huizen gekookt en gebraden, en weldra zat ik
met v o n westarp , dien ik aan mijn’ landelijken disch noodigde,
aan een ruw Chineesch tafeltje te eten. Ik was doodmoe, doch
het diner smaakte zoo goed en een paar glazen wijn deden
zooveel effekt op de afgematte leden, dat ik ten half 2 uren
weder gedisponeerd was om de reis naar Aijer—m a tt i, de
station voor den l en reisdag, voort te zetten. De rest van ons
diner werd door de Chinezen van Toho verorberd, misschien
bijgestaan door den Daijak en de twee Daijaksche vrouwen, die
even voor ons vertrek waren aangekomen, en wier schuwheid
ik overwon door eenig geld en tabak aan te bieden, dat door
de hoogst-eenvoudiglijk gekleede lieden gretig ontvangen werd.
Des middags ten 4 uren bereikten we A ij e r -m a t t i aan den
zoom der Mampawa-rivier, en hadden 'dus dien dag 10 uren
achtereen te voet afgelegd, met uitzondering altoos der halte
te Toh o , hebbende ik van den draagstoel slechts een paar
malen een half uur lang gebruik kunnen maken.
Gedurende dien ganschen langen togt hadden we geen’ ster-
veling bij den weg ontmoet, en soms 4 a 5 uren lang door
Urwälder gemarcheerd, waarin de wortels der digt bij elkander
staande boomen en menigmaal ook de positie der vele omgevallen
boomen ons groote liindernis berokkeuden, en waarin nu en
dan een o r a n g -o e ta n , ten teeken van boosheid over de ver-
storing zijner eenzaamheid, vrij—dikke takken ooven onze hoofden
afbrak en een nijdig gebrom deed hooren, of van een’ aap of
honigbeer het eigenaardig geluid door het stille woud weerklonk.
Te A ij e r -m a tt i (dood-water) namen we onzen intrek in
eene Chinesche benting of redoute, welke gekommandeerd werd
door een’ Chineesch officier en 6 man Chintzen, en met lilla’s,
oude kaliber-geweren, lange sabels en pieken bewapend was.
De bezetting ontving ons vriendelijk, en begon dadelijk met
mijne provisien open te maken om ons avondmaal te bereiden.
De gansche binnenplaats der benting lag vol vuren, waarop
voor mij en mijne 23 menschen gekookt en gebraden werd.
In de benting was het bij gebrek aan vensters spoedig donker,
zoodat mijn reislamp al aanstonds te pas kwam. Ten 7 uren
was het souper gereed, en aten mijne Soldaten en Chinesche
m. 40