
danig, eerlijk, matig, en gedwee of gemakkelijk te leiden,
doch daarbij zeer vreesachtig en bijgeloovig. Hunne kleeding
is, even als hlinde levenswijze, hoogst eenvoudig. De o r a n g -
g o en o n g of o r a n g -d a r a t (bergmenschen of menschen van den
vasten wal) of de bewoners van het binnenland van minderen
stand, zoo als de houtkappers of o r a n g -b in ta r a n g (1), kolen-
branders of to e k a n - a r a n g , berten-jagers, was- en honig-
zoekers, enz., dragen vaak maar een enkel kleedingstuk van
boomschors, soms ook met een baaitje zonder mouwen of een vest
van dezelfde stof. De meer-gegoeden (orang-abang) dragen de
katoenen sarong’s, pantalons, baaitjes en lioofddoeken der Maleijers.
De vrouwen zijn tja r a -M a la ijo e , d.i. naar de mode der Malei-
sclie vrouwen, gekleed, en dragen even als deze lang haar,
terwijl de mannen het haar kort afsnijden. Dat ook de Bankanezen
van Maleiseh ras zijn, bespeurt men gemakkelijk aan hun ge-
laat, middelmatige statuur, ligten ligchaamsbouw en donker-
bruine kleur. Ze belijden den Koran, doch hebben in stede
van ontzag eene afkeerige vrees voor de Muhamedäansche priesters.
M is s ig h ie t ’s vindt men alleen maar in de hoofdplaatsen der
distrikten, niet in de kampongs. Ook te Muntok is er een,
doch, al zouden ook de Hoofd-p angh oeloe of Opperpriester
abang-abdoel-ranie, en de Demang of het distriktshoofd van
M u n to k , H ad jie abdoel—kachman misschien ijverige Muha-
medanen zijn, de inlandsche bevolking schijnt niet veel geloofs-
ijver aan den dag te leggen. En deze weinige ingenomenheid der
Bankanezen met het Muhamedanisme, in verband met hunne
als het wäre u aangeboren ” moraliteit, goeden inborst en
zachte zeden, heeft in 1854 geleid tot het (in het Kerkrapport)
opperen vau het denkbeeid, of niet welligt het werk der
Evangelisatie met goeden uitslag op Banka zou kunnen be-
proefd worden.
(1) B in ta r a n g is eigeülijk: gekapt hout, dat in het bosch ligt.
Dewijl ik eenige dagen ter hoofdplaats Muntok blijven
moest, zoo liad ik gelegenheid om nog een en ander aangaande
de eigenlijke stad of de inlandsche k o tta en hare omstreken te
zien en te hooren. Deze kotta is ongeveer 140 jaren oud, en
naar hären stichter, zeker opperhoofd p a -m e n t o , Muntok
genoemd. Toen de Engelschen, onder den Generaal g i l l e s p i e ,
in 1812 van Banka bezit namen, noemden ze de kotta
a M in to 55 ter eere van den Gouverneur—Generaal van Britsch
Indië, Lord m in to , en stichtten ze hunne hoofdplaats eerst
te T a n jo n g -K a lé a n ten Zuidwesten v'an M u n tok , en later
te Muntok zelve. Met een5 der heeren van Banka op zekeren
morgen de stad rondwandelende, passeerde ik eerst een aantal
straten en dwarsstraten, bezocht toen de Chinésche wijk, welke
door een ondiepe rivier doorsneden wordt, en, behalve den
Chinéschen k lin t in g of T e ip ek k on g en de grootere huizen
van den Kapitein- en den Luitenant-Chinees t a n —k h é en lim —
b o e s in g , verscheidene goede Chinésche huizen te lt, die van
leem gebouwd zijn, - ging vervolgens de passer of de markt
over, en kwam weldra, door de kampong der Maleijers en de
wijken der Klingalézen, Arabieren en Moren, bij de Gouvernements
pakhuizen, en verder bij de kaseme voor de inlandsche
matrozen, de scheepswerf, de strandbatterij, de houtstapelplaats,
en de ruine der voormalige redoute B e n t in g—S a r ib o e ,
(eigenlijk : 1000 wallen.) De stad ziet er over het algemeen
goed uit en is geregeld-aangelegd, en vooral heeft de Chinésche
kamp een welvarend voorkomen, doch de ingezetenen werpen
zooveel vuil in de rivier, dat deze bijna altijd een onaangename
reuk in den omtrek verspreidt.
Meermalen zag ik bij deze en bij andere wandelingeu in het
geboomte, hetwelk de kotta ten nocrden begrenst, een menigte
kleine vogeltjes, K o e tila n geheeten, die zieh echter in veel
grooter aantal ophielden in de sierlijke en digte kroonboomen en
gele bamboe-struiken (bamboe-maas) of soms in de groote
k a n a r ie - of k em ir i—boomen om en bij het Eesidentie—huis en
op het plein of plateau der Europésche wijk. Deze vogeltjes,