
gijzeling nou blijven totdat er iets naders omtrent het lot der
gezegde 17 personell zou bekend geworden zijn.
Des anderen daags (8 Oktober) namen we drie loodsen van
G a litin g aan boord, en vertrokken ten 9 ure van de reede,
stürende om de 0 . N. 0 . Weldra stoomden we door eene zeer
naauwe en schoone zeestraat of zeeengte, welke nog maar alleeu
door Z. M. oorlogschip H ek la bevaren was en tusschen Oost—
Ba sta a rd en den wal van F lo r is gelegen is, — liielden kort
daarop eene praauw aan (welke een visschersvaartuig van Ga—
l i t in g bleek te zijn), en stuurden vervolgens N. 0 . i O., ten
einde eene op de Kaart nog onbekende Baai te onderzoeken,
welke, volgens berigten, ten W. van F lo r is -h o o fd . zou aan-
wezig zijn. Bij bet vallen van den avond liielden we meer uit
den wal en stoomden langzaam om de N. N. W ., terwijl we,
een uur voor donker of ten 5 uren, gezigt hadden op den
I lim a n d ir i en de piek van L o b e to b b i, en op de eilanden
P o e lo e—S ian g en G r o o t—B a sta a rd , de oostkust van F lo r is
en den noord-hoek der gezegde onbekende Baai.
Des morgens van den 4- Okt. zagen we, bij betrokken
lucht doch goed weder, den berg Wokka op Adenara en
den berg op de noordkust van Lom b ien . Ten 10 uren kregen
we Z. M. stoolnschip S u r in am e , körnende uit het 0 . N. 0 .
of van M a k a sse r , in het gezigt. Beide steamers liielden
naar elkander toe en wisselden ten 11 uren spreekwimpels. Een
uur later waren we bij elkander en stopten, en kwam de
Kommandant der S u r in am e , de heer Lt. ter zee l e kl.
van Ge l d e r , vergezeld van twee zijneT officieren, bij ons
aan boord. De S u r in am e had destinatie naar Koepang
(Timor) en van daar naar Ambon en Kemä, ter welker
laatstgemelde plaats dit schip Station moest houden. De Kommandant
had op zijn’ togt een roovers—kampong in brand gf-
stoken en 5 slaven uit de handen der Badjak’s verlost. Ten
half 2 uren verlieten we elkander en verloren we spoedig de
Sur iname uit het gezigt.
Thans stoomden we naar de onbekende Baai, die een
groote bogt vertoonde, voeren deze bogt in , en zagen toen een
naauwe baai, waarin de bogt eindigde. Van zeeroovers bespeurden
we hier niets, ofsehoou de gelegenheid voor hun
bedrijf als schuilplaats of als verzamelplaats hunner praauwen,
of wel als plaats om te vertimmeren of zieh voor nieuwe
togten uit te rüsten, bijzonder günstig is.
In den namiddag verlieten ons de heeren van vloten en
jahn en keerden over land naar Larantoeka terug, terwijl
wij in den ochtend van den 5 Oktober des morgens ten 4 uren,
met Z. Z. 0 . wind en buijig doch goed weder, längs L in g u e tta
stoomden, en vervolgens digt onder de kust van F lo r is ,
welke op dit punt volstrekt onbewoond schijnt te wezen.
üaarna stuurden we rondorn R o e s s a -r a d ja , en zagen er eenige
kampongs in het gebergte en enkele praauwen aan den wal.
De bevolking schijnt vrij-talrijk te zijn, doch staat als vuil
en onzindelijk bekend. Het werd ongeraden geacht om het
eiland aan te doen.
Op den 6 Oktober stoomden w e , met goed weder en een’
flaauwen Z. Z. W. wind, ten half 7 uren längs T a n jo n g -
Karabodja ten westen, en ten 8 uren längs T an jon g—
passier (zandhoek) ten zuiden, en bereikten weldra de kampong
P o t t a , op welker reede we de kruisbooten van M ak a sse r ,
die den verderen kruistogt met ons zouden medemaken, ten
anker vonden. Ten half 9 uren ankerden we in de baai van
P o tta (F lo r is ’s noordkust), in welke baai zieh de ijz e r -
r iv ie r (1), die ver opwaarts voor praauwen bevaarbaar is en
veel ijzer—deelen en ook eenig stofgoud afvoert, ontlast. Des
namiddags gingen we aan wal, en volgden een door moeras en
sawa’s slingerend voetpad, hetwelk naar het dorp voerde, en
bezochten daar den Rad ja in zijne groote planken woning. Het
dorp is goed aangelegd en sterk bevolkt. De ingezetenen,
(1) Een andere i j z e r - r iv i e r , of de P e n d j e le a n , vloeit aan de westkust van
B i l l i t o n .