
deelt de heer d e s t u e l e r eenige bijzonderheden mede, die ik
liier beknoptelijlc zal teruggeven. De oran g—k oeb oe houden
zieh op in de wildernissen aan de rivieren L a la n , R aw a s -o e lo e ,
Lak itan en B a t a n g - le k o , -en zijn een welgebonwd men-
schenras van hooge statnur en krachtig-gespierd. Ze dragen
den baard zeer lang en laten bet lange lioofdhaar regt neder-
bangen. Ze gaan bijkans naakt, en besmeren zieh de huid met
dammar of hars tegen den last der insekten. Hun voedsel
bestaat in boomwortelen, slangen, wilde vruchten, enz. die ze
ongekookt of raauw eten. Ze wonen onder afdaken van boom-
bladexen of soms in holle boomen. Acht of tien zulke afdaken
vormen, even als bij vele D a y ak ’s op B o rn eo , een dorp of
gebncht, waarin een enkele familie met onders en groot-ouders
enz. te zamen woont. Ze hebben geen opperhoofden, en leven
met elkander in gedurige vijandschap. Sommigen hunner drijven
een’ ruilhandel, waarbij ze echter alle aanraking met de grens-
bewoners, welke hunne waren tegen rijst, katoenen en zout
inruilen, zorgvuldig vermijden. Op de plekken of plaatsen,
voor dien handel. bestemd, leggen de kooplieden van P a lem -
bang of Djambi hunne ruilwaren neder, slaan dan op een’
hollen boom, en verwijderen zieh. De eerlijke Koeboes komen
siraks daarop hunne r o t ta n , d ja r en ang , kamenjan, gad ing
en andere in de bosschen verzamelde artikelen op die plaatsen
aanbrengen, ruilen ze, slaan op den hollen boom, en verunjderen
zieh in het bosch, zoodat de wederzijdsche ruilhandelaars
elkander nimmer te zien krijgen. Sommige stammen of koeria’s
of boudgenootschappen onder de Koeboe’s staan als wreed en
moordzuchtig bekend.
Men beweert dat de schuwheid en afzondering der Koeboe’s
moeten geweten worden aan de mishandelingen, het verraad en
het bedrog, waarvan ze van de zijde der overige Sumatrasche
Volkeren en stammen de slagtoffers zijn geworden. Menige
K o eb o e , die weleer in zijne bergen zoo vrij als de Antiloop
rondzwierf en zieh voedde met de kruiden en planten der ra-
viinen en met de visschen zijner Meren en rivieren, en zieh
verlustigde in de muzyk der k e tip o n g (een uitgehold hout,
met latten belegd, waarop men met,-Routen hamers akkoorden
slaat,) en der zingende dorpbewoners aan de oevers zijner stroo-
men, werd door list en lagen weggeroofd en als slaaf te
P a lem b an g en elders verkocht!...
Onwillekeurig gevoelt men zieh tot de ongelukkige Ko ebo e’s, -
die geen godsdienst schijnen te hebben en zelfs geen denkbeeid
van een Opperwezen schijnen te vormen, - aangetrokken, ter-
wijl men integendeel een’ zekeren afkeer voelt van de woeste
en wreede P a sum a - en Redjang-volken (1) op de grenzen
van het Palembangsch ge.bied, die, - ofschoon verhevener
wezens (die ze dewa’s-of „ g e e sten ” en o r a n g -a lo e s of ,/fijne
menschen” noernen,) vereerende en vreezende en strenge wetten
bezittende, - door hunne valschheid, kwade trouw en roof-
en moord-zucht de schrik hunner naburen geworden zijn.
De Pasuma-stammen bewonen het Barissan-gebergte, ge-
deeltelijk op het Palembangsch gebied en gedeeltelijk op het
territoir van B en k o e len , bij de B o e k ie t’s of bergen Dempo,
Tjamara, B a lah ie en bij de zoutbron aan den B o e k i e t -
S ere lo , terwijl de R ed jan g er s meer noordwaarts wonen bij
de bergen P la n a k , O e lo e -m o e s s i, H itam , Kaba, M a lien g
en Ketawoen. Tusschen beide stammen door leidt de weg
van. T e b in g - t in g i j aan da M o e ssi-r iv ie r naar de Assistent-
Residentie B en k o e len .
Eindelijk sloeg voor ons op den 26sten November het af-
scheidsuur, en zakten we weder per Gouvernements-Bi dar de
Moessi af. Met opkomende ebbe aan boord gegaan zijnde,
droeo-en de M o e ssi—wateren ons snel naar de kwala of mon-
ding, alwaar we op den 27sten des morgens vroeg aankwamen,
en onmiddellijk overgingen op de Aru ba, welke oorlogs-
(1) P a -S um a . Volgens de t j e v i t r a der inlanders afgeleid van zekeren viscli
S um a ot Soema. — R e d j a n g beteekent g r en s.
mv 8