
de vergunning zijnerzijds om met dat schip te vertrekken.
Toen ook de heer h a n s e n miju verzoek om passage gaarne
had ingewilligd, inan.kte ik mij gereed om naar Soerabaija
af te reizen, alwaar de C e leb e s ten anker lag, Permits
mijne vrouw mij niet naar T imo r kon vergezellen, en mij door
den heer Jhr. j u n t o s v a n h e m e r t (toen Resident van B a ta v ia ,
later Direkteur der middelen en domeinen) vriendelijk gastvrij-
heid ten zijnen huize voor haar werd aangeboden, zoo bleef zij
te B a ta v ia achter, en vertrok ik den 25 Julij met het
stoomsehip Banda (kapitein sm id t ) der partikuliere stoomvaart-
onderneming van den heer c o r e s d e v r i e s naar Soerabaija,
ten einde mij van daar op reis te begeven naar de met p. m.'
1,846,874 zielen bevolkte Residentie
TIMOR.
In den vroegen morgen dan van 25 Julij en met fraai weder ver-
liet de Banda de reede van B a ta v ia , en stoomde oostwaarts—op
längs den Hoek van Krarvang, en verder längs Blanak en
den Hoek van Pamanoekan. Tegen den avond kwamen we
bezuiden de Manjawa— of Boompjes-eilanden en bij den
Hoek van In d r am a ijo e , en liepen dezen voorbij, toen het
reeds donker was geworden , terwijl we ons des nachts ongeveer
op de hoogte van de kotta-Cheribon bevonden. Des anderen
daags en den daarop volgenden nacht passeerden we de Residentien
T agal en P ek a lo n g a n en de Wester-eilauden, en kwamen
tegen den avond van den derden dag voorbij Kendal en wel-
dra te Sam a rang ten anker, alwaar eenige passagiers van
boord gingen. Yan den Hoek van Krawang af tot voorbij
P ek a lon g an toe hadden we zoover uit den wal gehouden,
dat wre geen land, en zelfs den hoogen berg T jirm e i van Che-
r ibon en den berg S lamat van T a g a l, en het D ie n g - en
Praauw-gebergte van P ek a lo n g a n en B an jo em a a s, niet
gezien hadden, doch in de nabijheid van K en d a l teekenden de
O en a r an g , de M e rap i, de Merbaboe en de Moeria zieh
tegen den blaauwen hemel schemerend af, en in den vroegen
morgen van den volgenden dag konden we ze uren lang in
vollen luister ontwaren, totdat ze zieh ouder gewoonte in dam-
pen hulden en hunne kruinen zieh in de wolken scheuen te
verliezen. Op de Samarangsche reede telden we, toen het
anker v ie l, 15 schepen, waarvan er juist etin met het beider
opgekomen maanlicht en een* frisschen landwind onder zeil
g in g , en met het aanbreken van den ochtend zagen we
overal witte en bruine zeilen in de verte, en wemelde het van
tamb ang an ’s of inlandsche sloepeu, met schepelingen en passagiers
beladen. Ongeveer ten 10 uren in den voormiddag was
alles gelost en geladen, wat gelost en geladen moest worden,
en, toen de nieuwe passagiers aan boord gekomen waren, gingen
we weder onder stoom. De Kar im on-Java-e ilanden
bleven buiten z ig t, en met harden tegenwind uit het 0 . Z. 0 .
passeeiden we digt längs den Hoek van Japara, en het
eilandje M a n d e lik a , alwaar we in de verte een paar schepen
ontwaarden, die westwaarts koers hielden. Den volgenden dag^
passeerden we Rembang en T o eb an , en zagen duidelijk de
hoogere eti lagere kusten, het Lassem-gebergte, en de zöo-
genaamäe D o o d k is t en (langwerpige beuvelen) van Madura,
en liepen op den 5den dag van ons vertrek van B a ta v ia ,
voorbij den Hoek van P a n k a , O u d -S id a ij o e , P o r t—
E r fp r in s ,’ en Gri sse (alwaar we 6 schepen op de reede
telden), de S tr a a t— Madura binnen. Niet lang daarna kwamen
we voor S oerab aija, digt bij Z. M. ijzeren stoomschip
C e leb e s en Z. M. stoomschip B a ta v ia en te midden van 17
zeilschepen ten anker, en ten 2 uren was ik weder ten huize
van wijlen mijn’ zwager v a n d e r ja g t . Des anderen daags
den Kommandant van de C elebe s ontmoetende, .vernam ik,
dat hij nog nadere Orders van B a ta v ia moest afwachten , eer
hij zijne destinatie volgen kon, doch was hij reeds gei'nfor-
meerd (hetgeen ik ook van den heer bo t jr ic iu s vernomen
had), dat er te Timor eene expeditie zou plaats hebben
tegen den Takaib of Groot—keizer van Sonnabai of Sonna