
en rustte eenige oogenblikken in het huis van den P r o a ttin
uit.. Daarna was het weder: audiamo a v a n ti! en ging de
togt verder noordwaarts op, - hier en daar en nu en dan
eens stapvoets, doch meestal in goeden draf en soms in galop,
want, in spijt der aanhoudende regens was de weg niet doorweekt
en slechis weinig modderig, en zag ik er ook niet die vele losge-
woelde en groote steenen, en evenmin die diepe gaten, sleuven en
kuilen, waarmede ik elders zoo vaak te worstelen had. Van
L o e b o e -s ik a p in g af tot P a n ti toe en verder tot Rau zou
men de route zelfs met rijdtuig kunnen afleggen. Op mijnen togt
bereikte ik opvolgend de kampongs M ap o en , Am p an g -g ad in g ,
Tambangan , O e d jo n g -p a d a n g , Rambo, P a n tja r , Saba-
lia n g , en op eenigen afstand L o en d e r , alwaar vroeger een
Assistent-Resident, doch later een station of post voor een’
Opziener der kulturell gevestigd was, — (welk station thansnaar
P a n t i, 6 palen noordeliiker, verplaatst is) , - en had
middelerwijl menig uitzigt genoten op de bergen of B o e k ie t ’s
B a t o e - t in g i, K a j o e - g a lé , S iani en B o eb e r o n -d o e a ten
westen, en op den B o e k ie t Bo wir ten oosten van de route (1).
Ongeveer ten 1 ure was ik in het groote bosch, waarin het
van tijgers, olifauten (2) en A rgu s-v o g e ls wemelt, en in
welks midden het dorp P a n t i, aan den q u a t r e -b r a s of
viersprong der wegen naar Rau, T a lo e , L o en d e r en L o eb o e -
s ik a p in g , in een kleine vlakte of c la ir iè r e gelegen is. De
inlandsche kampong, een groep van 40 à 50 kleine en armoe-
dige huisjes, ligt ter regterzijde en aan den zoom van den
grooten weg, terwijl een breed en net voetpad naar het huis
van den Opziener der kulturell voert, hetwelk een honderdtal
schreden ter linkerzijde der route op een belommerd plekje ge-
(1) Te L o e n d e r zijn de graven van den overste VAN DIJK, van den heer
SM1T en van enkele andere verdienstelijke ofticieren. Het fort van L o en d e r ligt
675 voet boven de oppervlakte der zee.
(2) Even als men de tijgers gewoonlijk in zoogenaamde v a ll en vangt, zoo
worden ook de g adja’s (olifanten) vaak in kailen of vallen, kédah geheeten ,
door de inlanders gevangen.
bouwd is. Ter zijde van dit huis, tevens logement voor reizende
ambtenaren en officieren, staat, omringd van hagen van
k a sum b a -k lin g - of d aw n -b o e r o n g - of g a n d a r o e s sa -
heesters, het kleine lokaal, waarin de met 9 leerlingen bevolkte
school voor zonen van inlandsche Hoofden gehoudeu wordt.
Ik bragt den nacht bij den Opziener o ’b r i e n door, en ver-
trok op den 10den naar T a lo e , welke plaats 2 etapes van
P a n ti in de Ophir-distrikten (Afdeeling Rau der Assistent-
Residentie A ije r -b an g ie s) gelegen is. De weg derwaarts kronkelt
eenige palen ver k a n tjo k -k a n tjo k of slangsgewijze längs de
steile hellingen der talrijke voeten van den B o e k ie t—Boeber
o n -d o e a en nog 2 andere bergen, en afwisselend längs de
beide zijden van diepe ravijnen, en soinwijlen door kloven of door-
kappingen van hooge heuvelen. Ter halverwege van den togt,
waarbij het vaak onverklaarbaar was dat de paarden op de
been bleven en er geen enkele naar beneden stortte, daalde ik,
voorbij de kampong S ep o e , den B o e k ie t—Boeberon—doea
af, en bereikte Tjoebedak of Tjoebadak, besteeg een gedeelte
van den B o e k ie t B a to e , eil daalde weder längs de kampongs
B e ro e la en Telama naar de in tweeen gedeelde schoone en
groote vlakte, waarin T aloe, in het midden van uitgestrekte
rijstvelden en in het gezigt van den heerlijken Ophir, liefelijk
gelegen is. \ au Tjoebedak tot T aloe is de route veel
beter, doch minder trotsch en romantisch, dan van P a n tie
tot Tjoebedak. De bodem is veel vaster en harder, en de
k o e d a -p ik o l of draagpaarden (van het transport der koffij
uit het binnenland naar de hoofdplaats A ije r -b a n g ie s ) had-
den er dus niet zulke diepe gaten en kuilen (1) in
getrapt als in het bergpad van den B o eb e ro n -d o ea . Toen
ik echter naar de vallei van T a lo e afdaalde, had ik met een
ander bezwaar te kampen, namelijk met veel gladheid en glib-
berigheid, zoodat de rossen slechts met zeer kleine passen en
voetje voor voetje naar beneden gingen. Voorbij Be roela en
(1) Tapak of B e k a s -k ä k i, eigenlijk . voetstappen” of »voetsporen” ,