
gen Kontroleur van M a n in d jo e , den heer p e t e l , met onbetwist-
baar talent en volharding in het gebergte uitgekapten) z ig z a g -
weg, - dien men met regt een’ k u n s tw e g zou mögen hee-
teu , - naar Ma to ea terug, en vertrok dadelijk daarop naar
P a lim b a ja n g , welke plaats op 2,508 voet.en lioogte en op
1 etape afstands van Matoea gelegen is. De schoone weg
derwaarts kronkelt door de landschappen der VI en VIII k o tta ’s
en III en VII L o e ra ’s aanhoudend längs en over den voet
van het B ar issan -geb ergte, het welk zieh ter linkerhand van
den reiziger verheft, terwijl hij aan zijne regterhand het ge-
zigt heeft op een heerlijk dal- en heuvel-land, hetwelk alom
met sawa’ s overdekt, en door talrijke waterleidingen, die er
door heen kruisen, doorsneden is. Overal zijn hier de vlakten,
terrassen en plateau’s, waarop de padie tiert en het water of
in stroomen en spruitjes of op de velden glinstert, door ontel-
bare heuvelen zoodanig' afgewisseld, dat men zieh een zee
verbeelden kau, waarop stormen woeden en hooge golven rollen!
Opvolgend passeerde ik de B a ta n g , of rivier Kampar, - waarin
men bij lagen rivierstand den waterval A n to k o ziet, die dan
eenen val of storting heeft van 3 a 4 vademen (en dus minder
belangrijk dan b. v. de T jik a p o en d a n g im het distrikt
O e d jo n g -b r o n van B an don g op J a v a ), doch, wanneer
de stroom door de vele regens hooge zwelling heeft, onmerk-
baar i s , - en wijders de kampongs A i j e r - k i t j i l , S o e r o -g e -
d a n g , K a i- a p o n g , L aw a n g , S a r i - b o e la n , Marambang,
B e r in g in , S o e n g i - t a l a s , S o e n g i-p o e a r en P ilad an g , en
bereikte eindelijk P a lim b a ja n g (hoofdplaats van het land-
schap VIII k o t t a ’s en V lI l o e r a ’s ) , alwaar ik door den
heer Kontroleur in t v e l d gastvrij ontvangen werd. Toen ik
er aankwam, lag er over de kamporig en het huis van den
Kontroleur (beiden ter linkerzijde van den bergweg) zulk een
zware en digte nevel, dat ik bijna niets onderscheiden kon.
Het was een regenwolk, die over en tusschen de bergtoppen
doorjoeg, en weldra hare watermassa op het aardrijk nederzond.
Het kletterde op de daken van doek en a ta p , het suisde en
ruischte in de boomen , - het gudste en bruiste längs de paden
der kampong, - het vloot in cascades en schietstroomen längs
de gleuven van den weg, — en het stortte in wilde stralen
längs de bergwanden en spitsen rieder! Tegen den avond kwam
de zon weder de toppen vergulden, en vlogen de vogelen nog
even over de velden en door het luchtruim rond-, doch de
natte koude was in deze hooge altijd mistige en regenachtige
streek zoo doordringend, dat we bijna naar een vaderlandsch
„ knappend vuurtje” zonden verlangd hebben.
Met den heer i n t v e l d bragt ik later een bezoek bij den
T o ean k o e n a n t i n g i , die in de zooeven vermelde groote
kampong S o e n g i-p o e a r woonachtig is. Deze n a n t i n g i , een
man van vorstelijke k a lo ew a rg a (maagschap of afkomst), heeft
een fatsoenlijk voorkomen en hoffelijke manieren. Hij ontving
ons aan de deur van zijn prächtig huis, hetwelk in het midden van
een groot pleiu gelegen is en er als een koninklijk paleis uitziet.
Hergens op Sumatra zag ik zulk een fraaije en kolossale
inlandsche woning, Al het houtwerk was keurig met lof- en
snijwerk (kalokh of goemei) en met ontelbare gevarieerde
figuren versierd, en met eene bonte mengeling van tinten
van lieldere en schitterende kleuren beschilderd. Ook van binnen
zag het er vorstelijk uit. Overal fijne matrassen en kussens
met k a n t ja n a - (gouden-), randen, als zoovele d iv a n ’ s ,
in de ruime kamers ten zinnebeeid van gastvrijheid opeenge-
stapeld, - overal vergulde lijsten aan stijlen, pijlers, friesen en
paneelen, - en overal gele zijde op tafels en stoelen. Ook de
talrijke bijgebouwen en p a n g o n g ’ s of koepels, die de hoofd-
woning omringden, waren sierlijk uitgesneden en rijk beschilderd,
en zelfs de nette r a n k ia n g ’ s of k apo e ’ s (lombong
of padieschuur) zagen er als elegante woonhuisjes uit. En
allerwege op het hofplein prijkten beschilderde figuren en uit
hout gesneden beeiden van kolossale koningstijgers, die bij den
eersten aanblik levende diereu schenen, en allerwege zag men
rood en geel en verguld lijst-, bloem- en snijwerk, en allerwege
geinetselde en met wit marmer belegde stoepen en trappen!