
groen en geel gekleurd, en ter grootte van den kanarievogel,
komen vooral tegen den avond bij duizenden in de bladeren en
takken schuilen, even als de b o e r o n g -p r ie t in de groote
w a r in g ien op J a v a , eil heffen dan, even als dezen, voor ze
ter rust gaan, een oorverdoovend getjilp aan, terwijl ze wel
een half uur lang niet anders doen dan heen en weder fladderen
en van takje op takje springen. Een geweerschot, in bet wilde
in de takken gelost, deed er soms 20 a 25 te gelijlc neder-
vallen. Yan het vleesch ¿lezer diertjes, die men ook eenvoudig-
lijk p ip it (klein vog#tje) noemde, beweerde men, dat het,
gebraden zijnde, een’ fijnen smaak heeft. Yoor zooveel ik
weet, komen ze nergens elders in den N. Indischen Archipel
voor; ten minstc heb ik deze exemplaren der vogel-fauna al-
leen maar te Muntok gezien.
In de omstreken der stad, op ongeveer 3 palen afstands
d isa b la h—wettan of d isa b la h—t im o r , d .i. ten oosten, vindt
men bij E a n g am een gewone tinmijn, doch höuden zieh ook
eenige Maleijers bezig met het zoeken van tin-erts in de rivieren,
of met het graven van ronde putten om den tin—erts op te
delven. Deze putten hebben een’ omvang van ongeveer een’
vadem in doorsnede, bij eene diepte, welke zelden meer dan
eene manslengte bedraagt. Ze zijn op kleine afstanden van
elkauder gegraven, doch hebben met elkander door onderaardsche
gangen of uitgedolven passages, — gelijlc in de steenkolen—
mijnen te P e n g a r o n op B o r n e o , - geen gemeenschap. Met
het zuiveren of wasschen van den gevonden tin-erts gaan deze
Maleijers op dezelfde wijze te werk, als de goudgravers, die ik
op Sumatra en aan Borneo’s westkust aan den arbeid zag. Ze
doen den erts in houten bakken (b a k o e l of p a sso ), en draaijen
dezen gedurig en op zulk eene wijze in den stroom rond, dat
het water altijd juist den rand der b a k o e l ’s raakt en de aarde
en vuilnis wegspoelt. Hierin hebben ze zulk eene handigheid
verkregen, dat er van den specifiek - zwaarderen erts, die op
den bodem der bakken achterblijft, nimmer iets verloren gaat.
Door den arbeid dezer tin-erts-delvers is het terrein rondom
de kotta op vele plaatsen omwoeld en als doorWroet, en, waar
dit niet het geval is , ziet men allerwege wild gras of a la n g -
a la n g , waarmede heuvelen en vlakien overdekt zijn, en dat
slechts nu en dan door eenige struiken, geisoleerde boomen,
en kreupelhout, wordt afgewisseld. Gras-velden ziet men nergens,
en hieraan moet het te wijten zijn, dat men ter hoofdplaats
geen paarden houdt, en in het veld geen karbouwen en slechts
weinige van J a v a aangebragte runderen, geiten en schapen vindt.
Twee uren oostelijk van M u n to k , niet ver van den berg
of heuvel A sam , ligt de kampong B e lo , welke met ongeveer
200 inlanders en Chinezen bevolkt is. Hier woonde in 1740
de Chinees a s s in g , die bijzonder-veel tot de uitbreiding der
tin-mijn-bewerking op B a n k a heeft bijgedragen, en hierdoor
zijn’ naam, even als de inlander van Marawang, de bovenge-
noemde b a t in - a n g o b , in B a n k a ’s Jaarboeken vereeuwigd heeft.
In de nabijheid dezer kampong ziet men, bij de rivier B e lo of
A ij e r -B e lo , nog de ruinen van een voormalig Chineesch tin -
etablissement, een der drie eersten, welke in 1 7 4 0 , onder de
regering van den Palembangschen Sultan m a hm o e d -b a d e u -o e d ie n ,
(aan wien B a n k a toen onderhoorig was), werd opgerigt. Westelijk
van deze so e n g i vloeit, ten zuiden der hoofdplaats, de rivier
A ij e r -b o e g ie s , aan welke de kampong A ije r -b o e g ie s bij
den reeds genoemden hoek T an jong—kaldan lig t, alwaar eene
bezetting van het garnizoen van Muntok den zeeroof weert.
Ter zijde van den weg naar B e lo en Eangam ligt het
Christen-kerkhof in de nabijheid van het fort.
Eindelijk nog vindt men ten oosten der hoofdplaats, tusschen
T a n jon g -B e r sa ijap en de rivier (soengi) D a h in , eene bij-
zondere merkwaardigheid, namelijk de beruclite B a t o e -b a le i
of het ;/ steenen raadhuis.” Dit grotwerk (zoo het dezen naam
mao- drageu) heeft geen de minste overeenkomst met de grotten
G eb io e r a n g , M is s ig h ie t -S e lla en Gowa-Gedd op het
eiland N o e sa -K o em b a n g a n , of met de grotten (of Gowa’s,