
voeten, en boven de huisjes dezer kampong welven talrijke kokos-
palmenhun dak van wuivende bladeren, terwijl groote D o e r ia n -,
N a n g k a - en Manga-boomen hunne groene en gele vrucliten
boven pisang-straiken en Ananas-planten ten toon spreiden,
en de kleine bijna bij elk huisje gelegen groenten-tuintjes, - waarin
de lob ak (lange knollen of rapen of radijzen) een groote plaats
beslaan, — tegen de feile zonnehitte belommeren, gelijk ook ver-
scheidene Pinang-boomen hunne ranke asch-graauwe en ongeveer
6 a 8 duim dikke stammen 40 ä 50 voeten hoog verheffen, en
hunne sierlijke kroonen of pluimbossen van 7 ä 8 bladeren
in den morgen wind wiegelen (1). Onder het witte papierach-
tige bloemdek dezer Ar é c a—palmen, welk bloemdek ongeveer
2 voet groot is en de bloeinkolf beschermt, zag ik een zeer
klein vogeltje, zoo als ik er later meerderen te Marawang
of in het distrikt B a to e—roessak zag, hétwelk een sierlijk
gekleurde pluimaadje heeft, en niet grooter is dan de bekende
k o lib r i, en hiermede ook veel overeenkomst heeft. Het zocht
de vliegjes of hoelat-wormpjes, die op de honigstofjes der
duizenden van bloempjes of bloesems van den aréca-palm azen.
Bij sommige pinang-boomen klom de b e te l-p ep e r -r a n k of
sir i-ran k slingerend om den geleeden stam naar boven en liet
hare hartvormige lederaehtige bladeren in het zonnelicht blinken (2).
Terwijl de koelie’s hun r ip o so namen, trad ik eenige oogén-
blikken binnen bij het Dorpshoofd, of den G e g ad in g of
(1) De bladeren van den P in an g -b o om (a r é c a - c a t e c liu 6f k a t s jo e (waar-
van ik reeds. elders, en vooral op bladz. 1 0 0 , sprak,) hebben eene lengte van 6
tot 14 voeten, en elk zamengesteld blad heeft lancet-vormige blaadjes, die, 3 ä 4
duira breed en 3 ä 4 voeten lang, stijf en draadachtig en in 2 ä 5 plooijen ge»
vouwen zijn. De vrucht of noot, die met een dünne groene schaál of huid bedekt
i s , heeft de grootte van een galnoot. Ze hangt in digte trossen onder de bladeren
kroon, en heeft, als ze rijp is , eene levendig-roode kleur.
(2) Reeds hooger is gezegd, dat het s ir i-b la d bij de sepah of de Hindo9
tansche p a ä n , d. i. het s i r i - of b e t e l - pruimpje der inlanders, onmisbaar is.
Het blad bevat een scherp-biitend vocht of sap, en wordt met Muse hei-k alk
(in H in d o s tá n » C h o en am ” geheeten) bestreken. Een afgeknipt stukje van de
p in a n g -n o o t wordt, met een weinig t e r r a ja p ó n ic a of g am b ie r , in het
blad gewikkeld en vervolgens tusschen de Uppen genomen.
Mandoor of P e t in g i, - voerende de Dorpshoofden op Banka
gewoonlijk den titel van P e t in g i, of Gegading of Mand
o o r , welke laatste naam op Java gegeven wordt aan
opzieners van werkvolk als anderszins, (b. v. M a n d o r -s ta l,
Mandor—k op p i, M a n d o r -g o e d a n g , dat is: s t a l - , k o f f ij -
en p ak h u is -m a n d o o r of opziener.) Het huisje van den
Mandoor of G eg ad in g (1) van A ij e r -b ir o e stond op palen,
ongeveer 5 ä 6 voeten hoog boven den grond, en was in drie
vertrekken afgedeeld. De inuren of wanden waren van planken,
en de vloer was van latten van den Nibong-boom, die digt nevens
elkander gelegd en met rottan Verbünden waren, terwijl het dak
uit Nibong-schors. bestond, en aan de voorzijde der woning
eene open galerij was aangebragt. Zoodanig is trouwens ook de
bouwtrant van alle huizen der o r a n g -a b a n g of meergegoeden
(eigenlijk oudsten) in de Bankasche dorpen, doch de overige
huizen hebben wanden of muren van N ibong-schors, 6n zijn
met de bladeren van nipa of atap gedekt. In het midden
van het dorp A ije r -b ir o e , hetwelk ongeveer 12 ä 15 huizen
telt, staat de Bai ei of het Raadhuis, hetwelk tevens (gelijk
overal in de Bankasche kampongs) tot logement voor reizigers
dient, en aan drie zijden open en door een houten hekwerk
of leuning (balustrade) omgeven is. Aan weerszijde van deze
b a le i, welke het middelpunt van een vierkant plein uitmaakt,
staan de huizen in geregelde rijen gerangschikt. Dewijl juist
het dak van het Raadhuis gerepareerd werd, zoo zag ik eenige
inlanders bezig om de noodige Nibong-boomen, die een’ tijd
lang in water geweekt waren, aan te dragen, terwijl anderen
deze boome» met ronde stukken hout van een paar voet lengte
en 5 a 6 duim dikte gestadig klopten, teu einde den bast los
te maken, en weder anderen de reeds losgelaten schorsen in
reepen van p. m. 2 voet breedte en van 3 ä 4 voet lengte
sneden, en nog weder anderen deze reepen met de randen
(1) De Distriktshoofden op B an k a worden K r io of B a t in geheeten.
Enkele Distriktshoofden voeren den Javaanschen titel van Dem an g en D e p a t t i ,
m . 3