
lingen bevolkt was. Yoor een groot gedeelte voorziet de Sultan
in de bezolding van den inlandschen meester.
In het Scboolrapport is het denk beeid besproken om ook eene
scbool voor zonen van inlandsclie Hoofden te openen te Pon-
tia n a k , en tevens de vraag geopperd, of het niet wenschelijk
zijn zou te M on trad o eene Gouvernements lagere school te
vestigen, teil dienste der kinderen van de aldaar liggende tal-
rijke bezetting.
De Protestantsche gemeente te Sambas telt slechts 21 zielen,
waaronder 9 ledematen en 10 kinderen. Bij gelegenheid der
aldaar gehouden godsdienstöefening op den 6(le“, werden er twee
Christen-kindereu en eene op belijdenis aangenomen Muhame-
daansche vrouw gedoopt, terwijl na atloo’p daarvan een Euro-
peesch zeeman uit den schoot der E. K. Kerk plegtiglijk tot de
Protestantsche Kerk overging. Geiijk hooger reeds gezegd is,
werd de gemeente van Sambas eenmaal (t. w. in 1846) door
den Predikaut m a r n s t e a kerkelijk bezocht.
In het Kerkrapport betreffende de W e s tk u s t van Borneo
is de mogelijkheid besproken eener Evangelisatie van de ter
dezer kust wonende Daijak’s en Chinezen, wordende het tegen-
woordig tijdstip als hiertoe bijzonder günstig afgeschetst, dewijl
aan den eenen kant de drie - Ghinesche k o n g s ie ’s L a n fo n g ,
T a ik o n g en S a n tia uw k io e , die elk een’ anderen beschermgod
huldigen, in twijfel verkeerden, welke k o n g sie den waren
Tepekkon of beschermgod bezat, en aan den anderen kant de
Daijaks groote Sympathie toonden voor het Nederlandsch gezag,
hetwelk de hen onderdrukkende Chinezen nog pas te voren zoo
gevoelig getuchtigd had, en nu al meer en meer naar de stranden
terugkwamen, van waar ze uit vrees voor de Chinezen naar het
verre binnenland gevlugt waren.
Na de menagerie van den heer H a r d e n b e r g en van een’
onderofficier, t. w. een o r a n g -o e ta n , een’ Maleischen beer, in
een k adogang of kandang (hok) opgesloten, eenige apen en
w a u -w a u ’s (1) bezigtigd, en nog een’ Daijak uit het verre
binnenland ontmoet te hebben, die wat tabak kwam vragen en
een’ zilveren gülden met blijdschap aannam, - ging ik op den
7 den, vergezeld van den heer h a r d e n b e r g en den militairen
Kommandant van S em in is , den heer 1™ Luit, v o n k o c h ,
naar S eb aw ie en S em in is. Met de bidar staken we de
Soba-rivier, die we ongeveer i mijl afzakten, over, en stapten
toen aan land om p. m. 3 uren afstands te voet af te leggen.
De dag was uitstekend-schoon en het heuvelachtige landschap
oneindig-liefelijk, doch de zonnehitte zoo fei ,- dat ik menig-
maal op het punt was van bij den weg neder te vallen. Eerst
liep het voetpad al kronkelend en slingerend längs een snel-
vlietende beek, op welker heldere en door den wind zacht-
gerimpelde oppervlakte het licht der dagvörstin met zooveel
sch itterenden glans danste en speelde, dat het onze oogen
pijnlijk aandeed; - toen voerde het zigzagsgewijze door kreupel-
hout en struiken en hoog wild gras; — en daarna ging het
over läge heuvelen längs eenzame boomen en groepjes houtge-
was, om eindelijk te Sebawie of Sebawe bij een’ heuvel
van p.m. 100 a 150 voeten hoogte uit te komen. Op dien
steil-opgaanden en spits-toeloopenden heuvel staat een kleine
benting, welke door een’ Sergeant en 2 man bezet was, en
bij onze nadöring hare Nederlandsche vlag vrolijk deed uitwaaijen.
Aan zijn’ voet bleven we in een kleine houten passangrahan
onder het lommer van eenige kokospalmen en vruchtboomen
uitrusten, en proefden van eenige gomachtige naar oranje-
appelen gelijkende vruchten (de ta p p io k a ? ), die zeer aangenaam
van smaak waren' en waarvan ik op bladz. 28 van dit- Deel
gesproken heb. Yervolgens gingen we weder op marsch en
trokken door eenige sawa’s en een kleine doch sterk—bevolkte
(1) Er leven op B orn eo 2 soorten van apen, die den b e z o a r - s t e e n (batoe
nak it) somwijlen in den maag hebben, als de groote zwarte langstaartige aap, en
de groote roode aap zonder staart. ¡1! Volgens beweren van den stam der K aijan’s,
die de landen tusseben de rivieren K a ija n , T id a n , B a ram , T in ia n en Rajang
bewonen, körnt de tijger in hunne distrikten wel degelijk voor en bereikt hij eene
bijzondere grootte.
III. ¡Sf