
spelevaart houden. Deze inlandsche gieken voeren dan, in stede
van een vlerk of vlerken, een’ langen, stevigen en bewege-
lijken boom of balk, die dwars van het boord over het water
wordt uitgestoken, en op welks uiteinde buiten boord een man
en ca lifo u r ch o n of a cb ev a l gezeteu is , terwijl het andere
einde binnen boord onder een bank gestoken en goed bevestigd
is. Komt nu de wind aan bakboord in , dan wordt de boom
ook aan bakboord uitgestoken, o f, komt bij aan stuurboord
in , dan wordt de boom naar stuurboord verplaatst. Bij har-
den wind nemen soms twee ä drie man op het uiteinde van
den boom plaats, zoodat de praauwg hoe sterk ze ook overhange,
toeh altijd voor omslaan behoed blijft, daar de aange-
braerte zwaarte buiten het eene O boord imm' er in verhoudinsOr is
met of een toereikend tegenwigt oplevert tegen de dragt der Zeilen
aan bet andere boord.
Maar op eene rivier, waarop, zoo als voor P a lem b a n g ,
zooveel vaartuigen door elkander wemelen, zou er geen circu-
latie mogelijk zijn, wanneer elke bidar een of twee vlerken of
een’ boom voerde. Dan was er letterlijk geen plaats meer op
den vloed, en zouden de vlerken van de eene bidar telkens in
die van eene andere bidar verward raken en door den feilen
stroom menig ongeluk te weeg brengen. De Palembangers zijn
dus verpligt om geen vlerken of boomen te gebruiken, maar
om het evenwigt hunner bidar’s altijd binnen in het vaartuig
te zoeken, en hun hulkje met groote zeemanschap te sturen
om botsing of aanvaring (haast had ik gezegd: a a n z e ilin g ,)
te voorkomen. De gewoonte heeft hen dan ook die zeemanschap
en dat bewaren van het evenwigt in zoo hoogen graad
geleerd, dat ze, ofschoon op de p a sse r telkens misschien
tegen elkander aanloopende en elkander stootende, met ; hunne
bidar’s op de M o e s s ie voor de stad nimmer andere bidar’s
aanvaren of zieh door deze laten aanvaren.
Ook de r a k it ’s , zeide ik , makeu op den■ vreemdeling te
P a lem b a n g een’ verrassenden indruk. Men kan ze vs t r a t e n
op het water” noemen of ,/drijvende strafen.” De vlotten of
g e t e k ’s zijn zeer breed, en liggen, even als vaartuigen, in een
lange reeks en tevens in rijen naast elkander längs beide oevers
der rivier. De rij, die het digtst aan den wal lig t, is met
rottan stevig aan den oever vastgemaakt, terwijl de meer
buitenwaarts gelegen rijen hare r o tta n g ’s aan de meer binnen-
waarts gelegen rijen gebonden hebben. Al de rijen zijn met
kraampjes en huisjes bezet, en den ganschen dag door ziet men
er een menigte van menschen op, zoowel de bewoners dier
huisjes, als de koopers, verkoopers, uitstallers, rondventers,
ledigloopers, enz. In 1854 woonde er op zulk een rak it een
Enropeesch koopman, en had er zijn to k o , waarin men meube-
len, pendules, vazen, bier, wijnen, manilla-sigaren, boter, kaas,
enz. te koop zag. Wanneer er op het water der M o e s s ie bij
eenigzins harden wind golven gaau, hoort men al de r a k it ’ s met
hare gebouwen kraken en piepen en krassen, en ziet men ze open
neder en regts en links bewegen! Inzonderheid is dit het geval
gedurende den tijd, dat de stroom keert en of de rivier inkomt
of de rivier uitvloeit. Dan drijven de rak it’ s allen
een weinig de rivier opwaarts of afwaarts, en hoort men over
de gansclie linie een wonderlijke muzyk van schuivende, gierende
en krassende bamboe, piepende en krakende planken en
balken, en rekkende en wringende rottang-touwen! Bij
stormvveder gebeurt het soms, dat er een vlot losraakt en
wegdrijft! Zoo bijv. dreef er in 1852 of 1853 een losgescheurde
r a k it, waarop een Enropeesch ingezetene van P a lemb ang
woonde, des nachts in alle stilte de rivier af en dus regelregt
naar zee! Gelukkig echter kwam het in den morgenstond tegen
het rivier-eilandje Salanama of S e ten d em of een der andere
eilandjes aan en werd het dus in zijne vaart gestuit, zoodat de
beangste bewoner den tijd had om op het eilandje aan land te
gaan. Wat er toen van zijn r a k it geworden is, - of het be-
houden bleef en naar zijne oude ligplaats werd teruggebragt, of
dat de inlanders het, na den inboedel en het huis gered te
hebben, aan zijn lot overlieten, - is mij ontschoten.