
kenende p o e lo e : // eiland”, en t e lo of t e lo e (een Javaausch
woord) 1/ drie” (1). Weldra passeerden we de Troessan of den
kommnnikatie-tak der Kahaijan met de Kapoeas (2), kwamen
toen in de Kap o ea s, en ankerden vervolgens voor B e n d a -
p o e n t ik , welke doesson of kampong er welvarend uitziet en
vrij—sterk bevolkt is. Er was een nieuwe kerk van het zende-
linggenootschap in aanbouw, zijnde dit godshuis van planken
opgetrokken en gedekt met sirappeu (een soort van houten pan-
nen of eiken . plankjes). Het zou prijken met een’ toren en in
den toren een klok - welke klok een gescbenk was van een’
ingezetene der hoofdplaats B an je rm a ssin . Het schoollokaal,
toen nog tevens tot kerk dienende, was een ruim en goed gebouw,
waarin ik 160 Daijaksche kinderen (allen jongens) aantrof. Eenige
üaijaksche meisjes, teil getale van 2 3 , ontvingen van des zen-
delingleeraars huisvrouw onderrigt, en werden ook tevens door
haar in vronwelijke handwerken onderwezen. (3) In de school
werd b e i j e e bijgestaan door 2 Daijaksche hulpmeesters of kwee-
kelingen.
In den laten namiddag stoomden we uit de Kapoeas de
D o e so n—rivier in naar het distrikt P o e lo e — p e ta k , alwaar
in twee digt—bij-een—gelegen kampongs twee zendelingleeraren
gevestigd waren. Tegen zons-ondergang kwamen we er aan, en
had ik juist nog daglicht genoeg om met de zendelingleeraren
(1) Eigenlijk zijn het 7 eilandjes, die allen op een rij in de Kapoeas (een
tak van de B a r i t o ) liggen.
(2) Ook in het distrikt D o e s o n - i l i r zijn 2 zulke gegraven kanalen, die
B e n t e n g en Dongo heeten.
(3) Deze meisjes waren in zekeren zin hare a n a k—p ija r a of »aangenomen
kinderen.” In het Maleisch heet een echt kind: a n a k -k a w in ; een Stiefkind:
a n a k - t j e r i ; een aan hnis geboren slavenkind: a n a k -m a a s ; het oudste kind:
a n a k - s o e lo n g ; het jongste kind: a n a k -b o n g s o e ; een volwassen dochter
(ongehuwd): a n a k -d a r a ; het laatste kind- a n a k - p em b o n t o t ; een koningskind:
a n a k -h a n d a . — A d e j is de jonger broeder; a b a n g de oudste broeder; s o e s i
de zuster; embon g of embok de oudste zuster; awah de ondste zuster desvaders;
bi b i de jongste zuster der moeder of tante; a n a k - s o e so ea n is een zoogkind;
s o e d a r a - s o e s o e - a n : een zoogbroeder, enz.
eene wandeling door een der beide groote en volkrijke kampongs
te doen, en de fijn-gev lochten mandjes, sigarenkokers
enz. van eenige Daijaksche industrieelen te bewonderen. Den
avond bragt ik door bij den zendeling-leeraar c. L. a . v a n
h o e f e n , die in de kampong P a lin k a a i gevestigd was, en bij
wien ook de zendeling-leeraar G. z im m e e , die in de kampong
P a lan k au woonde, en de afgevaardigde van het Nederlandsch
Bijbelgenootschap, a . f . a . h a k d e l a n d den avond sieten. Beide
zendelingleeraren bewoonden goede en ruime huizen van planken
en bamboe, en hadden zeer groote en goede lokalen voor
hunne scholen. Des nachts bleef ik aan boord van de
T jip a n n a s , en hield des anderen daags school-examen te
P a lin k a a i. Ik vond er niet minder dan 450 schoberen
bij een, en was verbaasd over de goede vorderingen, die de
jeugdige Daijakkers gemaakt hadden. In het onderwijs werd
v a n h o e f e n bijgestaan door 5 Daijaksche hulp— of ondermeesters.
Des middags en den volgenden morgen hield ik school-
examen in de kampong P a la n k a u , alwaar ik 264 schoberen
bijeen vond. De vorderingen waren ook hier merkwaardig, en
ik erlangde de overtuiging, dat het beweren der Zendeling-
leeraren nopens de groote vatbaarheid der Daijaks voor ont-
wikkeling en besehaving volkomen waarheid was. Z im m e e ,
de opvolger van wijlen den verdienstelijken b e c k e k , werd in
de school bijgestaan door 4 Daijaksche hulpmeesters, die, even
als die van P a lin k a a i en B e n d a -p o e n t ik , zieh door hunne
geschiktheid, vlngge bevatting en goede manieren allervoordee-
ligst onderscheidden. Over den arbeid van v a n h o e f e n en
z im m e e had ik inderdaad geen’ lof genoeg, en ik kon het
mij niet duidelijk maken , hoe ze met zoo weinig hulp zulke
b uitengewoon-talrijk- bev olkte scholen zoo uitstekend goed be-
stuurden. Het lezen en schrijven was in de hoogere klassen
uitmuntend, maar vooral waren de progressen in het rekenen
zeer groot, en menige proeve van goede verstandsontwikkeling
werd mij door de leerbngen gegeven. Met behulp van eenige
Daijak-woorden, die ik geleerd had, deed ik hun half in de