gaarne zulke ' gevechten, en meeiien hierop den vreemdeling te
moeten vergasten.
Minder moorddadig, cfschoon toch ook dikwijls bloedig,
zijn op J a v a de gevechten tusschen velerlei dieren, in der-
gelijke omheining als ik noemde, bij elkander gebragt, - als:
een’ bok, een jong wild varken, een kat, een paar honden,
een paar apen en een paar eenden en hanen. Daar deze dieren
elkander met ontwijken kunnen en toch altijd bevreesd rondloopen
om een5 of anderen uitgang te vinden, zoo ontstaat er
telkens een klein gevecht of soms eenvoudig krakeel, en in de
verwarring vallen ook de dieren, die elkander niet vijandig
zijn, - zooals b. v. de bok en de haan, of de haan en de
hond, - menigmaal elkander voor een5 oogenblik aan. De aar-
digste vertooningen maken echter de apen, die zieh zeer ängstig
gedragen en liierdoor den toeschouwer doorgaans doen lagchen.
In het midden van het worstelperk is veelal een tafeltje ge-
plaatst. Op dit tafeltje springt de bok, als hij het gedrang
ontwijken wil, en van daar valt hij doorgaans het varken aan.
De scherpste strijd wordt altijd tusschen de honden of den bok
en het varken gestreden.
Dewijl ik nu toch over eenige inlandsche volksvermaken
spreek, dien ik ook te gewagen van een5 geduchten kampstrijd,
welken ik eens bij den regent van S um ad an g in de P re a n g
e r - re g e n tsc h a p p en aanschouwde; ik bedoel den vreese-
lijken strijd tusschen een5 koningstijger en een5 karbouw.
Het strijdperk was door digt naast elkander diep in den grond
gestoken klapperboomen omheind, en ook met klapperboomen en
dikke en zware bamboezen overdekt. In het midden stond de
karbouw, die tot de worsteling bestemd was. Eenige mannen
bragten het h o k , waarin de tijger was opgesloten, digt tegen
de omheining aan , ten einde hem door eene aangebragte opening
er binnen te laten. De buifel rook zijn5 vijand weldra,
en toonde door zijne driftige bewegingen, dat hij zieh met hem
wilde meten. Het kostte veel moeite, om den tijger uit zijn
hok en door de opening van het paalwerk te drijven. De
\
tijger toch wil wel verraderlijk en onverhoeds aanvallen, maar
noode eene uitdaging aannemen. Eindelijk toch werd hij, door
hem aanhoudend met bamboezen te stooten en te duwen, ge-
noodzaakt de kampplaats binnen te gaan, doch zocht hij langen
tijd den aanval te vermijden, en leide zieh digt tegen
het paalwerk aan roerloos neder. De inlanders lieten hem
echter geen rust. Yoortdurend gestooten, en opgejaagd, vatte hij
moed en vloog den buffel op den kop. Dit tooneel was zoo
geducht en treffend, zoo trotsch en tevens zoo verschrikkelijk,
dat niet all een de zenuwen der dames, die het mede aanschouwden,
maar ook de zenuwen der heeren in beweging kwamen. De
tijger klemde zieh met zijn lange scherpe tanden in den nek van
den buffel vast en had de klaauwen zijner voorpooten diep in
het vleesch geslagen. De karbouw brulde, niet - zoo zeer misschien
van pijn, als wel van woede en ergernis, daar hij op
dit oogenblik zijn5 vijand geen leed kon toebrengen. Weldra
slingerde hij met ongeloofelijke krachtsinspanning den tijger heen
en weder, schudde. hem los, en bragt hem een5 geduchten stoot
met zijn forsche hoornen en breed voorhoofd toe. De strijd
werd na ongeveer een kwartier uurs weder hervat, en de tijger
deed nog eens een5 welgelukten sprong, en vatte den buffel in
de onderkaak, zoodanig dat hij deze onderkaak geheel in zijn5
rnuil besloten hield. Weder was de buffel weerloos, en slaakte
een5 doordringenden gil, die ons allen deed huiveren. Doch
nog eens slingerde hij den magtigen vijand los, en bragt hem
7.11 lk een5 hevigen stoot toe, dat de tijger neerzeeg en voor
dood bleef liggen. — Thans bedaarde oogenblikkelijk de strijd-
lust van den buffel. Zachtzinnig ging hij naar zijn5 verslageu
vijand toe, berook hem herhaaldelijk en van alle kanten, als
om zieh van zijn5 dood te overtuigen, en lekte hem eindelijk
met zijn breede tong het bloed en slijk van hals en kop vrien-
delijk a f ! . . . Deze goedhartigheid van den karbouw zagen we
met huivering aan, meenende dat de verslagene zieh slechts als
dood aanstelde, daar het bekend is , dat de tijgers bij gevechten
van dezen aard tot zulk een list gev'oonlijk de toevlugt nemen