
Ratoe. De T ja n d i -P ä s a r is echter geen tempel, maar een
poort geweest, gelijk de beide hooge en dikke en tevens zeer
smalle mnurstukken, en bovendien ook zijn andere naam van
//konings-poort” of G a p o e ro -G a p i, genoegzaam aanduiden. De
T ja n d i-B raw o e daarentegen was zeer waarschijnlijk een tempel.
In vorm en indeeling, in aanleg en bouworde verschilt hij
niet veel van den T ja n d i-M o e n d o e t, en de vele T ja n d i's ,
die we in de Kadoe en op het D ien g sch gebergte gezien
hebben. Dit geldt ook van den S a n g g a r—P am a la n g a n , die
van riviersteen of trachyt gebouwd is. De vierkante B a d ja n g -
Ratoe is, volgens d e t j e r i t r a , die we zoo aanst.onds zullen
mededeelen, de hoofdpoort van den keizerlijken kraton geweest,
en vertoont nog eenige overblijfselen van sculptuur.
De tand des tijds heeft in het stille woud, waarin de monu-
menten gelegen zijn, veel vermeid, maar niet minder de
krachtige groei der wariiigien-boomen, welker wortelen zieh door
elke spieet en scheur hebben doorgewerkt, en in waarheid
voor elk gebouw van rivier- of metsel-steen even geducht zijn,
als het breekijzer of de moker en ’t houweel van den slooper.
Doch ook koevoet en moker hebben hunne krachten doen
gevoelen, en van de steenen, die hier zijn losgemaakt, d. i.
van de afbraak van kraton en tempels, zijn suikerfabrieken
gebouwd en wegen bestraat. De apen, de oude vrienden der
Hindoes, en de geboren hartstogtelijke beminnaars van bouw-
vallen, oude vijvers, graven, en verlaten menschelijke woon-
plaatsen, hebben ook op deze piek hun vast verblijf gekozen,
om in de heldere bronwateren te baden en in de eerwaardige
waringien’s rond te springen. Doodsch is de stilte, die
alom rondom ons heerscht, en die stilte schijnt ons toe te
fluisteren, dat hier iets vreeselijks gebeurd is, - iets. groots,
iets magtigs is ondergegaan. Het is alsof die hooge boomen,
die een dak van loof boven onze hoofden welven, en die
oude bouwvallen, die zoo ernstig en plegtig op ons nederzien,
ons een boodschap uit den voortijd brengen. De natuur heeft
muren en poorten met duizend wortelen en lianen en klimop
als met krausen en guirlandes gedrapeerd, als wilde ze haar
hulde brengen aan de kunstgewrochten, die de hand der
menschen eenmaal stichtte, en de waringien hebben kruin en
takken als een tent er boven uitgespannen, als om ze tegen
wind en regen en zonnestralen te beschermen. En onder ’t digte
lommer, dat ze vormen, en tusschen de ruinen, die daar liggen,
schijnt de geest van het verledene peinzend en zwaarmoedig
rond te waren. En het is als of die geest zieh met onzen
geest diepzinnig onderhoudt, en tot ons spreekt van vervlogen
dagen, - dagen van magt en grootheid, van weelde en rijkdom,
van roem en eer, — maar ook dagen van schrik en ontzetting,
van wanhoop en van bloed, toen hier een paleis werd neerge-
worpen, en een troon in dit paleis ineenstortte, en een vorst van
dezen troon met eenige getrouwen naar het eiland B a li vlugtte,
of, volgens een variant-sage, het leven door het zwaard verloor!...
Dat alles schijnen die oude steenen u toe te fluisteren, die
oude muren u toe te lispen, die oude boomen u toe te waaijen.
0 ! het is iets ontzettends, wat hier eenmaal is geschied, -
een bloedig drama, dat hier eenmaal is gespeeld!___ Een
onbestemd gevoel overmeestert ons, en boeit ons aan de piek,
waar we den voet gezet hebben! . . . .
Bij de Javanen zijn omtrent de stichting en den val van
M o d jo p ä h it, zoomede omtrent den bouw en de verwoesting
der hoofdstad, eenige soms zeer varierende en verwarde tradi-
tie's en t j e r i t r a ’s in omloop. , /Eertijds (heet het) werden de
oostelijke landen K e d ir ie en D je n g g o llo door twee vorsten
bestuurd. De laatste vorst van D jen g g o llo heette b a we s s
e n go , (van wiens voormalig paleis nog eenige ruinen gevon-
den zijn in het' woud van D jed o n g bij het bergje Penan-
goengang, in het distrikt D jap an , vroeger de naam van het
tegenwoordige Modjokerto), en K e d irie had tot laatsten vorst
radja (koning) p a n d j i of p a n j i , wiens oorlogsfeiten en heldendaden
in de javaansche waijangs (tooneelvertooningen) worden voorge-
steld. Beide rijken werden, door toedoen van raden k o e d a -
l a l e a n , zoon van k aw e s—r e n g o , opgelost in de groote en