
woeste wildernis, die alleen bevolkt is met tijgers en paauwen.
Bij avond is het ni et raadzaam längs dit pad te gaan, - en wie
weet, ' lioe menig onvoorzigtige inlander zijne stoutheid met zijn
leven heeft geboet! De Iloofden, die ons vergezellen, verhalen ons
menig staaltje, hoe bfipa (yader of oude) k r o m o , en bâpa d j i m o n , en
si—K X T J I L (vriendje k i t j i l ) en nog andere bâpa’s en si’s in deze
woestenij door tijgers verscheurd zijn, en hoe eens de postbode
tusschen Bezoekie en Ban jo ew an g ie vermist werd, en hoe
men eenige dagen daarna den lederen zak of het pakket met
brieven vond, maar van den ongelukkigen bode nimmermeer ver-
nomen had ! . . . Dit gesprek gaf een der Hoofden aanleiding, om
de volgende anekdote op te disschen, onder verklaring nogtans
dat hij een feit, een daadzaak, la v ra ie v é r i té , mededeelde.
Een vertrouweling (orang—perjai), zeide hij, ontving eens van
een’ assistent-resident den last om een’ dienstbrief ( s o e r a t-
kompanie) eil wel een s o e r a t-k in tja n g , d .i. met spoed, naar
de hoofdplaats of naar den resident te brengen. Het was in den
namiddag, eu den man werd in de keus gegeven, of hij niet
liever eerst den volgenden morgen vroeg op reis zou gaan,
omdat hij juist tegen den avoud een eenzame streek passeren
moest, waar zieh in een bamboeboseh vele tijgers ophielden.
De o r a n g -p e r ja i verkoos dadelijk op reis te gaan, zeggende
dat de tijgers hem niet zonden durven deren, omdat hij een’
brief brägt voor de K a n d ja n g -C om p a n ie d. i. voor het
hooge en magtige Gouvernement. (De inlanders spreken nog
altijd van het Gouvernement van Neerlands Indië als van de
Compagnie). Na verloop van twee dagen kwam de bood-
schapper terug, en verhaalde aan zijn’ zender, dat hij op den
dag van zijn vertrek, tegen het vallen van den avond bij het
bamboeboseh gekomen, verschrikt was geworden door het gezigt
van een’ tijger, die op den weg zat, waar hij boodschapper
juist passeren moest; - dat hij toen dadelijk was nedergehurkt,
(djongkok) en den dienstbrief, dien hij volgens inlandsche ge-
woonte aan een gespleten bamboe-stokje gestoken had, aan den
tijger vertoond en onbewegelijk had voorgehouden, en daarbij
voortdurend gepreveld had : u S o e ra t K a n d ja n g Companie
of: b r ie f van h e t hooge g o u v e rn em e n t; - dat de tijger hem
langen tijd had aangestaard, terwijl hij boodschapper roerloos
bleef zitten en het niet waagde op te staan of zieh te bewegen; -
dat eindelijk de tijger begon te knipoogen, den kop links en
regts te wenden, en den staart te bewegen, als of hij zekere
onrustigheid gevoelde en omtrent den man en zijn brief wan-
trouwend werd; - dat niet lang hierna de tijger regts afwendde,
en, den man steeds met argwaan in het oog houdende, naar het
bamboeboseh sloop, waarin hij verdween; — en dat hij boodschapper
daarop zijn’ weg vervolgd had, en ongedeerd de gevaarlijke
plaats gepasseerd was ! . . .
Tot das verre het verhaal. Het klinkt wel vreemd voör hem,
die den eenvoud der inlanders op Ja v a niet kent; maar hun
eerbied voor het Gouvernement is zoo groot., dat ze inderdaad
meenen, dat ook dieren, en vooral tijgers en kaaimans (waaronder
ze immers, gelijk we boven zagen, familie hebben?), dienzelfden
eerbied koesteren en het dus niet zullen wagen om een’ soe-
rohan of zendeling, met een’ officielen brief van of aan het
Nederlandsch gezag belast, eenig leed te doen. Die brief is hem
een d jim a t, een talisman of amulet, die hem tegen alle kwaad
behoeden zal. —
Doch genoeg. Wij zeiden dan, dat we längs een naauw
en veelal onzigtbaar bergpad door de wildernis tusschen Soem-
b e r-w a ro e en B a d jo e l-m a tti reden. Onze paarden en die
van ons geleide struikelden menigmaal over de vele oneffen-
heden en kuilen van den weg, en over de steenen, die zieh
op ons pad bevonden en die we wegens het aan weerszijde
overhangende lange a lla n g - a lla n g -g r a s niet zien en dus
ook niet konden vermijden. I n . de oost-moesson worden de
allang-allang en glaga in den brand gestoken, de kuilen
en gaten gevuld, en de steenbrokken weggeruimd. Maar in
de west-moesson is dit wilde gras door de zwaTe en aanhou-
dende regeus hoog opgegroeid, en tegelijk ook zoo nat, dat
het niet ontbranden k an , terwijl het regenwater, dat zieh in