
minnehandel niets weten, en sloot haar in den Tjoemkop op.
Doch op zekereu nacht breekt p o e s p it ö een gedeelte van den
zijmuur weg, en vlugt met de prinses zoo ver heuen, dat men
later nimmer iets van. beiden vernomen lieeft! .. . De inlauders
wijzen ons aan een5 der muren van den tempel, digt bij den
vloer, eene, sc'heur of reet (denkelijk door verzakking of af-
wijking öntstaan), waardoor de dochter van a m i - d jö i jö zou
gevloden zijn. De K a li-G e tih of B lo e d - r iv i e r , welke in de
nabijheid vloeit, is aldns genoemd ter gedaclitenis aan den
hevigen strijd, dien, ter zake dezer schaking, k lö n o—r o n g ö -
k o e s ö h ö , p a t t i of minister van prins p o e s p i t ö , tegen den
vorst van S in g o s a r ie , eu zijn’ bondgenoot, radeii p a n d j i -
w im o a d r ö - m o o r ta sm ö rö van N g o eraw an , in de vlakte van
B ed a li voerde. Deze strijd was zoo verschrikkelijk, dat het
bloed der verslagenen tot een rivier werd, die nu nog onder
den naam van B lo e d - r iv ie r bekend is! —
De Tjoemkop-Singosarie staat op een voetstuk, en heeft
p. m. 40 voeten hoogte. Even als de Tjartdi’s in Midden-Java,
is hij gebouwd van langwerpig-vierkante trachietsteenen, en uit-
wendig rijkelijk met kaut- en lijstwerk, nissen enz. versierd. Tegen
het middengebouw leunen nog, aan de 4 zijdeu, 4 andere ge-
bouwen, die ieder een’ gang of corridor hebben, welke naar
de ruime tempelkamer voert. In het midden dezer kamer ziet men
een steenen altaar, hetwelk een vierkant gat, zoo als gewoonlijk,
in het midden heeft, en verder een offerlamp. Aan de buiteu-
zijde van den tempel staan, op kleine afstanden, eenige beeiden
van g a s e s a , d o e r g a , s iv a en van n a n d i’s , twee zonnewagens
met het bekende zevenspan in het gareel, en wijders nog eenige
kleinere beeiden. Aan de voorzijde van den Tjoemkop, digt
bij den grooten weg, alwaar de pondoppo staat, aanschouwt
men de beide tempelwachters van S in g o s a r ie , die op körten
afstand van elkander geplaatst zijn. Deze beeiden zien er reus-
achtig en daarbij verschrikkelijk nit. Ze hebben eene hoogte
of lengte van rnim 6 a 7 eilen, en eene dikte of omvang,
aan die ontzettende lengte geevenredigd! Stellen we ons slechts
voor, dat het gelaat alleen van ieder beeid een el lang is, -
dat de hand een’ omtrek heeft van bijna twee eilen, - en dat het
hoofd tusschen de beide ooren ruim anderhalf el breedte heeft, -
en we kunnen tot de lengte en breedte, of in e^n woord , tot
de grootte van het gansche beeid besluiten ! Oogensehijnlijk zijn
de beide monst er Wächters uit eenen enkelen steenklomp gehou-
wen, en de kunstenaar, die dezen arbeid verrigtte, heeft ze vree-
selijk versierd. Overal ziet men slangen en doodshoofden, in de
ooren, aan het hoofd, aan den hals, op de borst, om het
midden en om de polsen , - en uit de half-geopende monden
komen vreeselijke slagtanden als van een everzwijn te voor-
schijn!... In den T ja n d i-M o e n d o e t in de residentie Kadoe
zagen we ook drie beeiden van eene ontzettende grootte, maar van
een zacht en edel voorkomen. Daar is het misschien b o e d d h a , die
twee zijner leerlingen onderrigt in de J f irv a n a , of de le e r van
de ru s t d e r d r if te n en h a r ts to g te n als de voorwaarde
van den vrede der ziel. En te S in g o sa rie zijn het tempelwachters,,
die, uit den aard hunner betrekking, wel een
bangmakend en vervaarlijk voorkomen moesten hebben. Het
schijnt echter, dat ze niet veel vrees ingeboezemd, of misschien
van tijd tot tijd hun’ post verlaten hebben, want menig beeid
van S in g o sa rie is door menschenhanden weggenomen, en menig
ander beeid of monument of muurstuk is baldadiglijk verminkt
of vernield geworden. In den omtrek zien we nog eenige rni-
nen van voormalige gebouwen, benevens vele verstrooide en zwaar-
verminkte en geschonden beeiden. Waarschijnlijk wijzen ons deze
ruinen de pilaats aan, waar de vorstelijke kratou eenmaal stond
en een groote stad ondergiug. -
Digt bij de postloods van S in g o sa rie is een heuvel, die
G o e n o n g -g la p of d o n k e re be rg heet. Tijdens de oorlogen
van s o e r a p a t t i en zijne zonen tegen de Compagnie, moet hier
in 1706 of iets later een geducht treffen hebben plaats gehad
tusschen het volk van P a s s a ro e a n , dat de zijde der Compagnie
gekozen had, en het volk van Mal an g, dat der zaak
van s o e r a p a t t i was toegedaan. De Malangers hadden zieh op