
dencle obers geeft ons in tooveraehtige scha.ke.ring van kleuren
een aantal pilasters, en groteske beeiden als van draken, leeuwen,
tijgers en andere dieren, te aanscbouwen. Aan een’ der wanden
heeft de natuur eene nis geformeerd, waarin een klein vrouwen-
beeld schijnt te staan, hetwelk met een M ad o n n a - of Mariabeeid
met het kind in den arm zooveel gelijkenis heeft, dat
we bijna aan geen optisch bedrog gelooven kunnen. Waar we
ook den blik heenwenden, overal is rijke speling voor onze
fantasie, terwijl in menigen hoek of bogt diepe en donkere
gaten ons aangrijnzen, en de doodsche stilte alleen door de
druppelen, die door de wnlven sijpelen en in het in de grot
staande water klinken, of door de stemmen der fakkeldragers,
wordt afgebroken.
De traditie zegt d a t, eenige eeuwen geleden, twee prinsen
gedurende twee dagen aan den ingang dezer grot gevast en
gebeden hebben, en de inlanders meenen dat men, door hier te
vasten en te bidden, vergeving van zonden erlangt. De bron
aan den ingang heeft in hunne schatting een voorspellend vermögen.
Ze verkondigt, als pTofetes der onderwereld, droogte
en een’ schralen oogst, als ze te weinig water opborrelt, maar
daare.ntegen veel regen en een goed gewas, als haar helder nat
hoog en overvloediglijk aan de wel ontspringt.
De tweede g rot, die in P a tjita n bestaat, heb ik niet ge-
zien. Ze heet K a lak of de grot K a lak naar de dessa van
dezen naam , en is aan het zuiderstrand, ten westen van P a tjita
n of naar den kant van D jo k jo k a r ta , gelegen. Naar
men zegt, is ze veel liooger en schooner dan die van Niem-
b a n g , en heeft ze vele bogen, die door glinsterende pijlers
en znilen gedragen worden. In hare vele appartementen of
kamers zijn formatien van druipsteen, die op den handen-
arbeid van dezen of genen bekwamen kunstenaar gelijken. Men
meent onder anderen een kerk-orgel te zien, en doopvonten,
die aan de bnitenzijde met sierlijke figuren en bas r e lie f over-
dekt schijnen. De grond binnen de grot loopt steil en snel
naar beneden , en schijnt naar diepe gangen te voeren, waarin
eene Cimmerische duisternis troont, en die men ook niet dürft
intreden,' terwijl de obers in de stiklucht, die er in heerscht,
spoedig uitdooven. Niet ver van de grot gaapt een afgrond,
die ongeveer 360 voeten diep en 150 voeten in doorsnede
breed is.
Na in den passangrahan overnacht te hebben, vertrekken we
den volgenden morgen naar Slaong, — vinden daar het rijdtuig
weder, en zijn dan in een’ oogenblik te P o n o ro g o . Den
volgenden dag rijden we naar de hoofdplaats M ad io en , en van
daar over B e rb ek naar K e d irie , alwaar ons de vriendelijke
resident l e r o u x uog eens gastvrijheid verleent, en • zetten
dan onzen togt voort naar M o d joke rto. Van daar rijden we
des anderen daags naar K edong, alwaar we eenigen tijd geleden,
van Soerabaija naar Modjokerto gaande, den grooten postweg
verlieten Bij Kedong slaan we dezen grooten postweg in , en
rijden oostwaarts op naar P a ssa ro e an , welke residentie nu op
onzen reiswijzer staat aangeteekend. Weldra komen we längs
Seroeni in de groote dessa S id o k a r i, -en verder, längs
T a n g o e la n g in , bij eenige Hindoe-oudheden, die T j a n d i -
P a r i genaamd en digt bij de dessa P o r ro n g , aan de P o r -
ro n g -riv ie r, gelegen zijn. Deze rivier is eigenlijk de rivier
van K e d irie , die (gelijk we reeds gezegd hebben,) door de
groote sluis van M e lirip als in twee armen gedeeld wordt,
waarvan de eene arm, door de sluis-zelve heenvloeijende, de
P o rro n g -riv ie r vormt en in S tr a a t-M a d u r a in zee valt, en
de andere arm regt doorgaat naar Soerabaija en zieh, onder
den naam van K a lim a a s , mede in S tr a a t-M a d u r a ontlast.
Bij de P o r ro n g - r iv ie r is de grensscheiding tusschen P a s s a—
roean en S o e rab a ija , en, zoodra we den stroom zijn overge-
gaan, zijn we in de met 393,584 zielen bevolkte residentie :