
overdekt men met allang-allang (wild, breed en lang gras),
om bet msekt tegen zwaren regen te beschütten. De plant,
die reeds bevolkt geweest is , moet gesnoeid, gewasschen en
bemest worden, en 6 a 7 maanden nitrusten om zieh van de
door het insekt aangebragte schade te herstellen.
De afgenomen insekten, naar de fabriek gebragt, worden in
ovens uitgespreid, die slechts eene matige hitte mögen hebben,
zoodat de diertjes wel spoedig sterven en indroogen, maar niet
verbranden. Zoodra de ovens koud zijn geworden, neemt men
de insekten er u it, en legt ze in platte manden op houten
rakken in het drooghuis of in den zonneschijn. Wanneer dan
de droogmg geheel is afgeloopen, doet men ze in blikken kis-
ten, die elk 50 nederlandsche ponden netto Cochenille bevatten.
Volgens opgave leveren 45000 insekten slechts e'e'n pond
Cochenille op. En toch had men op J a v a , van 1830 tot
1843, reeds 20,000 ponden Cochenille verkregen! De zoo-
genaamde zacatillo wordt verkregen van het moeder-insekt, dat
na de bevalling gestorven is. (1)
Behalve op het landgoed P o n d o k -g e d e h , en te T jib i-
n o n g , alwaar mede nopal-aanplantingen tot P o n d o k -g e d e h
behoorende gedaan zijn, vindt men van Gonvernementswege ook
nopal- en cochenille-ondememingen in C h e r ib o n , in J a p a ra ,
in B a n jo ew a n g ie , en zelfs twee in Bezoekie. In 1854
waren er 346 bouws van 500 ED roeden met nopal beplant, De
hoeveelheid Cochenille, in dat jaar opgebragt, bedroeg 110,432
Amsterdamsche ponden.
Op gemeld landgoed P o n d o k -G e d e h , nog iets hooger in
het gebergte, ligt H e rw ijn e n , bekend door het instituut voor
middelhaar onderwijs, hetwelk aldaar van 1851 tot 1856 ge-
bloeid heeft. In 1852 was dit instituut bevolkt met 38
leerlingen.
Den postweg van P o n d o k -G e d e h af vervolgende, komt men
aan het 1369 voet hoog gelegen Gadok. Hier is een gezond-
(1) Zie mijne Beschrijving in het Tijdschrift van N. I. Jaarg. IV, Deel I I ,
bl. 362 volg.
heids-etablissement, dat wegens de geneeskrachtige hoedanigheid
der koude en warme bronwateren van S is ip a n beroemd is
geworden. Tan deze wateren wordt door vele lijders gebruik
gemaakt, doch de iurigting ziet ook dikwijls bezoekers, die
alleen de frissche berglucht komen inademen. Het hnis ligt
niet in een der fraaiste streken, maar de natuur is er schoon
en het klimaat zeer gezond. Een frissche bergstroom bruischt
er door eene smalle vallei of liever vrij diep ravijn längs heen,
en zijn helder nat schijnt n tot het nemen van een verkwikkend
bad uit te noodigen.
Terder nog en hooger ligt het landgoed T jik o p p o , dat we
straks reeds genoemd hebben, en dat met duizenden thee-
heesters beplant is. Op dit landgoed vindt men op een’ heuvel
of bergje, H a r tja genaamd, eeuige steenen Hindoe-beelden en
oude grafplaatsen. Daar voorbij, en nog hooger in het gebergte,
ligt het landgoed T jise rö a . Uit het huis van dit
landgoed heeft men een heerlijk gezigt op de terrassen van een
schilderachtig amphitheater van sawah-velden, en tegelijk op een
gedeelte van den postweg, die zieh als een reusachtige slang
over de lieuvelen en door de dalen kronkelt. Even voorbij
het landhuis sliugert deze slang zieh al hooger en hooger naar
boven, e n , heeft men eens, — van tijd tot tijd door karbou-
wen of buffels, tegelijk met de paarden van het rijdtuig, voort-
getrokken, — het post-station Toegoe bereikt, dan worden de
paarden uitgespannen, en moet het rijdtuig eerst door 4 , dan
door 6, en eindelijk door 8 buffels naar den pontjak of top
van den 4710 voet hoogen berg Megamendoeng worden
opgetrokken. Op dezen top is de grens tusschen B u ite n z o rg
en de P r e a n g e r—B eg e n tsc h a p p e n , en staat een luchtige
koepel, waarbij een inlandsche zoogenaamde gaarkeuken- of
warong-houder woont. Gewoonlijk zet de reiziger zieh in dien
koepel neder om het heerlijk panorama te zien, dat de natuur
hem hier aaubiedt, en laat zieh eijeren en in het vuur ge-
braden aardappelen met boter en zout toedienen. Teel meer
levert de warong van den Sundaschen Amphitrion niet op, doch