
kamertje diende. Op verschillende plaatsen ziju nissen, voet-
stukken en zitbanken in de rots uitgehouwen, en op de muren
ziju velerlei figuren, die menschen en lotus-bloemen voorstellen,
en waar om heen grillige arabesken als krallende haarlokken
zijn aangebragt, uitgebeiteld. In de beide kamers ter linkerhand
ziet men twee b o e d d h a -beeiden, waarvoor weleer offeranden ge-
brand hebben, dewijl de wanden der kamers door den walm of
rook der offerlampen aangeslagen en geheel zwavt zijn. In beide
zijkamers heerscht volslag'en duisternis, en zulks vooral in de
zuidelijke kamer of het vertrek ter linkerhand, hetwelk men
eigenlijk eene opkarner of bovenkamer zon kunnen noemen, daar
men 6 steenen trappen beklimmen moet om er in te komen.
Ligtelijk bespeurt men dat deze steenen vertrekken eenmaal
zijn bewoond geweest, en eene weinig-bekende sage der inlanders
berigt ons, dat vele jaren geleden een vroom Hindoe, een
jayaansche Betäpa of rnonnik, hier langen tijd als kluizenaar
geleefd heeft en eindelijk den weg van alle vleesch gegaan is.
De grot heeft geen sluit-deuren, en ook de kamers niet, doch
vermoedelijk zal de kluizenaar wel het noodige gedaan hebben,
om zieh des nachts te vrijwaren tegen een ongewenscht bezoek
van tijgers, die in de residentie K e d ir ie , - welke weinig be-
volkt en dus ook niet allerwege bebouwd is, - en vooral in het
distnkt B l it a r , in menigte rondwandelen. Eene andere sage
echter is meer tragisch en welligt meer waarschijnlijk, en luidt
aldus: „De ongelukkige hembok loro kidoel of kidool, - dochter
I van moending- wangie, koning van Padjad ja rang , die we als
ratoe of v o r s tin der booze g e e sten te Karang—b o llo n g ,
aan de zuidkust van B a g e le n , hebben leeren kennen, en die
ten gevolge eener vreeselijke en ongeneeselijke ziekte van het
hof haars vaders verbannen was, — zwierf treurend in het gebergte
rond, en zette zieh eindelijk in deze grot ter neder, welke ze
vele jaren lang bewoonde. Daar ze wegens hären afzigtelijken
toestand niet huwen kon, noemde men haar kediei, welk woord
zamengesteld is uit k ed i: „ onvruchtbaar” , en d ir i: „persoon,
ligehaam, individu”, en alzoo o n v ru ch tb a r e p erso on of
1
on vru ch tb aar lig eh a am beteekent.” Naar men beweert,
heeft het gansche landschap Daha (zoo als K ed ir ie vroeger
heette) den naam K e d ir ie te danken aan de omstandigheid,
dat de droeve l o r o - k i d o e l ,' de k ed ir i of on v ru ch tb a r e , in
de grot S e lo -m a n g le n gewoond heeft. — Volgens berigten van
reizigers, moet deze grot eenige gelijkenis hebben met die van
Elo ra S a ls e t t e , E lep h an ta en Mahavhlipoeran te Cho-
rom an d e l, in oostelijk Voor-Indie, en te Bombay in wes-
telijk Indie.
Längs een’ aangenamen weg en door eene liefelijke landstreek,
en soms uitzigt hebbende op de bergen Adimanjoe, Banjakan
en B a to e -o ed ik in het regenischap Trengalek, rijden we naar
N g row o of T o e lo n g -a g o n g , hoofdplaats der Kedirische afdee-
ling Ngrowo. Buim 3 uren later passeren we een overdekte en
6 0 voeten lange Amerikaansche brug, en komen bij de 2 7ste paal
in de kotta. Al dadelijk treft ons hier het gezigt op de wel
enkele, maar goed-onderhouden en aangewitte huizen en gebou-
wen, die rondom de ruime aloen-aloen staan, en op de groote
passer of marktplaats. De Assistent-resident der afdeeling,
de heer n o o r d z i e k (1853), ontvangt ons gastvrij in zijne nette
woning, die tegenover den dalm van den regent gelegen is , en
waarachter een groote moestuin is afgezonderd. Met hem en
den regent wandelen we een gedeelte van het grasplein over,
waarboven de waringien’s hunne bladerrijke takken en krainen
wiegelen, en bezoeken de school voor zonen van inlandsche hoof-
den, welke met 97 leerlingen bevolkt is. Het nieuw en uit-
muntend steenen gebouw, dat tot schoollokaal dient, op eigen
kosten der regenten en hoofden opgerigt, is even ruim en groot
als dat te Toeban, en verheft zieh in de nabijheid van het
Gouvernementshuis digt aan den grooten rij weg.
Des anderen daägs doen we met den heer n o o r d z i e k , ge-
deeltelijk per as en gedeeltelijk te paard, een uitstapje naar
de bekoorlijke baai van P r ig ie , aan J a v a ’s zuidkust. Per
rijdtuig gaan we tot P a k is , en, als we van hier den rijweg