Ik ben zekerlijk eenigzins uitvoerig in het opnoemen der
vruchten, groenten enbloemeu, ofschoon ik er 110g vele soorten
liad Immen bijvoegen. Doch ik ben het, om een denkbeeid te
geven van den kwistigen overvloed, dien de vruchtbare bodem
van het eiland Ja v a oplevert. De meeste der vermelde groenten
zijn zoogenaamde // rijstgroenten ” , d. i. die bij de rijst als toe-
spijs gebruikt worden. Deze zijn dus inlieemsch, en hierein
niet te vergelijken met de eigenlijke europesche groenten, waarvan
men echter ook het grootste gedeelte met goed gevolg op Jav a
kultiveert. Ook op de javasche Pomona en Plora is toepasse-
lijk, wat ik hier van de javasche CeTes zeg. De bovengenoemde
vruchten en bloemen namelijk zijn bijna allen Tropische of
liever nog Javasche soorten, die in Europa niet voorkomen en dus
ook niet met europesche soorten kunnen vergeleken worden.
Van de zeden, gewoonten en gebruiken der Maleijers en
Javaueu zal ik wel in den loop van mijn reisverhaal van tijd tot
tijd gelegenlieid liebben te spreken. Iliervan echter aanschouwt
men al dadelijk en dikwijls proeven in het ontmoeten längs
de wegen der stad van inlandsche lijkstaatsien en liuwe-
lijks-optogten, en de lezer kan zieh van den stoet eener trouw-
plegtigheid der inlanders een denkbeeid maken bij het inzien
der hierbij gevoegde plaat. De bruid en bruidegom hebbeu
de armen, schonders, borst en rüg ontbloot en met een geel
smeersel (beboreh) bestreken. Dit is de staatsie-kleur en het
staatsie-toilet. Aan de hoven namelijk der vorsten, b. v. van
SoeTakarta en D jo k jo k a r ta , mögen de priusen, rijksgrooten
en hofdames bij plegtige gelegenheden en in tegenwoordigheid
•der vorsten geen bovenkleed dragen, terwijl het bovenlijf met
geel besmeerd moet zijn. — De bruid lieeft het gelaat met een wit
smeersel (bedakh) overdekt, en schittert van edelgesteenten. De
bruidegom is met een kris met gonden scheede (sarong) gewapend.
Doch later, als ik over S o e ra k a rta spreek, zal ik omtrent
eene trouwplegtigheid van een vorstelijk paar iets mesr mededeelen.
Voor het tegenwoordige möge de teekening wedergeven, wat mijne