
J a v a of N o e sa -k o em b a n g an voor twee zulko majest eiten te
gelijk niet groot, genoeg zijn!...
Doch liet rijdt.uig, dat ons wacht, neemt ons weder op,
en längs een’ liefelijken weg draaft het vierspan naar de
oude en heerlijke badplaats B e k tie of B u k tie in het distrikt
Rem bes. Het kristalhelder bronwater is hier in een’ gemet-
selden vijver ingesloten, en vol van groote en kleine visseben,
waartusschen een paar logge schildpadden (pienjoe) rondzwemt.
Deze visseben en pienjoe’s zijn tab o e (heilig), zoo als gewoonlijk,
en mögen dus niet gevaugen worden. We bebben gekookte en
ongekookte rijst (nassie en bras) en pisang-vruchten mede-
gebragt om ze te voederen, want hieraan zijn ze altijd gewoon
geweest. Ze zijn ook zoo mak en onbeschroomd dat ze ons,
terwijl we een bad nemen, telkens tegen de beenen zwemmen en
aanstooten, als wilden ze ons beduiden, dat we toch niet ver-
geten moeten om ze goed te onthalen. Bij den ouden vijver heeft
eene kolonie van grijze apen post gevat, en dadelijk klauteren dezen
uit de hooge bladerrijke waringien-boomen, die de badplaats
belommeren, naar beneden, zoo baast ze maar bezoekers zien.
Ook zij, - de standvastige bewoners van alle ruines, oude graven
en heilige plaatsen, —"'zijn gewoon om door de badgasten ge-
voederd te worden. Dit is als bet wäre een toi, eene contri-
butie, die ze heften, en dit hebben ze met de heilige visschen
in het nat gemeen. Beide kolonien, die der apen en der visschen,
beschouwen zieh als de eigenaressen der verlaten plekjes,
en dus ieder’ bezoeker als een’ scliattingpligtige, die haar voor de
eer van een bezoek rijst en pisang betalen moet. Daarvoor
mag hij dan ook het voorregt hebben in haar rijksgebied te
naderen, onder de waringien te rüsten, en in den vijver te
baden. — Zoodra de rappe en gulzige apen zieh a,l schreeuwende
en vechtende en bijtende verzadigd hebben, springen ze weder
in de boomen, en leeren de moeders onder hen bare jongen
op de takken loopen, of laten ze na u in den vijver baden.
En bij dit een en ander gaan ze met haar kroost zoo geheel
menschelijk om, dat men telkens vragen wil, v of ze het van
de inlandsche vrouwen afgezien, ol de javaansclie moeders en
baboe’s (kindermeisjes) tot voorbeeld genomen hebben.”
De stichter of aanlegger van B ek ti is niet bekend. Mis-
schien was het s e m e o e - m a n g a e a n g , zoon van d e w o - k a s o e m o ,
een’ afstammeling van den stichter van het rijk van Ma ta ram ,
dien we boven reeds genoemd hebben. Deze s e m e o e - m a n g a r a n g
zou in de 89te of 9(,e eeuw der javäansche jaartelling de eerste
vorst van Rembang geweest zijn, welk gewest toen N g a r uw an
of Browerno moet geheeten hebbeu.
Van B u k ti rijden we naar de dessa Medjagong, alwaar we
een’ zeer diepeu in harden steengrond gegraven waterput zien,
die, naar de volkssage, door een’ arabier, k iay p a m o e geheeten,
in slechts eenen nacht gegraven is. Het water wordt hier in
tim b a ’s (emmers van lontar-bladeren), door middel van een’
haspel of wind-as, uit eene ongeloofelijke diepte opgehaald. In
de nabijheid ziet men het graf van een’ zendeling van den
Islam, soe h oenan—m e d ja g o n g geheeten, naar Wien de dessa
genoemd is. In den omtrek zien we ook de Astaua of de
N e k ro p o lis der voormalige vorsten en vorstelijke personen
van Toeban. De grafplaats is met. muren omringd, en wordt
door de lieve kambodja’s als door de hand der natuur met
bloemen bestrooid.
Wijders vindt men in de omstreken van T o e b a u , en wel
te S in g ah an , eene lieetwater-bron, en te R e n g g e l, 6 uren
gaans van Toeban, een’ kleinen waterval, in welks bassiu
eenige schildpadden leven, die alleen om hare geheel-ongewone
en reusachtige grootte bezienswaardig zijn. Niet ver van dezen
waterval ziet men, bij de rivier R o n g -R e n g g e l, een diep en
donker rotshol, waaruit een sterke waterstroom vloeit, van
welken men niet weet of hij uit eene bron in de rots
entspringt of wel van elders herkomstig is. In het hol ont-
wikkelt zieh veel stikstof, en wel dermate dat zelfs reeds aan
den ingang der grot de ademhaling belet wordt. Het schijnt
echter dat de vele visschen, die hier in den stroom dartelen, en