
De reeds cloor andere sehrijvers medegedeelde legende der
Javanen omtren t de wording van dit, meer en liet ontstaän
der daarin levende kaaimans z eg t, dat in den tijd , toen de
H i n d o e—C u lt-u s nog op J a v a bloeide, te r plaatse, waar nu
het, meer is , een dorp of dessa was, genaamd K l in d o e n g a n ,
en dat in deze dessa een broeder en zu ste r, met name soekama
en pokkarni, beiden ongehuwd, te zarnen woonden, van wie men
veel kwaads zeide, en ook dat ze met booze geesten omgingen.
De zuster poekar.n i moest eindelijk de dessa v erlaten , en ging
naar een’ B e ta p a of kluizenaar, bogawan- njampoe genaamd, op
den berg S m e ro e . Deze kluizenaar, aan zijne geloften van onthou-
ding o n tro uw , liield haar bij z ieh , en leefde met haar in verbo-
den omgang , - en de wraak der goden deed u it dien omgang
eene slang geboren w o rd en ! De ongelukkige ouders besloten
om h e t slangenkind behoorlijk op te v o ed en , doch hielden
h et geheim zorgvuldig verborgen. De slang groeide weldra to t
eene ontzettende lengte en d ik te o p , en kreeg buitengewone
ligchaamskracliten, ,.r .. en de kluizenaar kwam middelerwijl
eens in de verpligting om , naar ’s lands wijze, een s e d e k a
of offerffeest te v ie r e n , waartoe hi| de andere kluizenaars van
den bero- Sm e ro e moest noodigen. Op den bestemden feestdag
a af hij aan zijn k in d bevel om u it eene niet veraf vloeijende
rivier eene volle man d met water te h a le n , en zonder deze
vracht nie t naar lmis te keeren. Daar h e t n u onmogelijk is
om water in eene mand te h a len , meende de kluizenaar voor
dien dag van zijn kind ontslagen te z ijn , zoodat zijne gasten
h e t niet zien zouden. Maar te midden van de s 'e d e k a komt
de slan g , eene mand met water gevuld in den bek dragende,
terug en reikt die mand zijn’ vader toe. Men denke zieh den
schrik der gasten en den toorn en de schaamte van den k lu izenaar!
De vader vloekte zijn kind en verbände het voor
altijd u it zijn oogen. . . En de slang kronkelde w eg , bedroefd en
des levenszat, en sloeg haar ligehaam geweldig tegen de boomen
en rotssteenen, willens zieh door zelfmoord van h e t leven te
berooven! Zoo bereikte ze de dessa K l i n d o e n g a n en bleef
in een nabijzijnd boscli uitgeput liggen. De inlanders kwamen
en doodden h a a r, en het dorpshoofd liet van haar vleesch
een groot gastmaal aanregten. Doch de kluizenaar hoorde
ras van deze zaken, ging naar K l i n d o e n g a n , en lie t door
eene oude v ro uw , genaamd LeLeH, aan het dorpshoofd om een
stuk der slang vragen. D it verzoek geweigerd zijnde, g in g de
Betapa zelf, zeggende intusschen to t de vrouw LeLeH, dat er
misschieu straks een groote watervloed zou komen, en dat zij
zieh dan iu haar rijstblok (lo ém p a n g ) , - d .i. het uitgehold blok
lio u t, waarin de rijst gestampt w o rd t, - redden moest. En
nu naderde hij to t de pondok of loods, waar het gastmaal ge-
vierd werd, stak een takje of steeltje van een s a p o e—l i d i of
stälbezem in den g ro n d , en sprak to t de g a s te n : § als iemand
uwer d it takje u it den grond kan trek k en , dan k u n t gij ook van
mijn ligehaam een feest bereiden; — zoo n ie t, dan moet ge
mij een stuk of moot der slang afstaan. De gasten beproef-
den het steeltje uit te tre k k e n , maar vergeefs, en gaven hem
toen een stuk der slang. Toen sprak hij v e rto o rn d : // gij allen
zijt aan een’ kaaiman g e lijk , en hehoort dus in het water te
lev en !” ü aaro p trok hij—zelf den bezemstengel u i t , en z ie ....
een breede straal van water spoot u it de kleine opening om-
h o o g , — de grond zonk w eg , - het dorp verdween, — het
groote meer R a n o e —k l i n d o e n g a n (d. i. poel, moeras, meer,
ook d a n o e ! geheeten) ontstond, - en de dorpsbewoners werden
in kaaimans veranderd, en zwommen in het m e e r ! .... De oude
vrouw LeLeH, drijvende in haar rijs tb lo k , viel door onvoórzig-
tigheid er u it , en verdronk mede in het meer. Doch de
kluizenaar b o g a w a n - n j a m p o e .verhief h a a r, u it erkentelijkheid
voor de dienst-, die ze hem bewezen had , to t moeder van de
visschen, die n u in het meer leven en naar hären naam i k a n -
l é l é h h e e te n ! ~‘-
Bekend is h e t, dat de inlanders meenen, dat ze bloedver-
wanten hebben onder de tijgers en kaaimans. Die bloedverwan-
ten zouden namelijk bij eene of andere omstandigheid iu tijgers
of in kaaimans zijn veranderd, of wel zouden hunne zielen,