
overal elders op J a v a , niet alleen gewijd waren aan de Hind°
e—goden of ten behoeve van den Iiindoe-ciiltus, maar ook
tot boete-plaatsen (pertapaân, kabaijan) voor hindoescbe boete-
lingen of kluizenaars (dervischen of fakirs), of ook wel tot
V droomliuizen ” dienden. Ook nu nog gaan de Javanen soms,
wanneer ze een’ droom willen droomen, die hun als eene
openbaring van boven zijn moet, zieh op heilige plaatsen of
heilige graven te slapen leggen. (1)
De Hindoe-godsdienst had, behalve de godheden, die w'e in
het muséum te B a ta v ia zagen, nog andere voorwerpen van ver-
eering, b. v. de vereering der zon (soerja) en die der maau
(chandra). De eerste werd als eene godheid voorgesteld op eeu’
zonnewagen, door 6 à 8 paarden getrokken. — De bekende
i n d b a (de god der lucht) droeg ook den naam van d e v i n d b a ,
waarschijnlijk verkort voor Dewa- in d k a (de geest Indra). De
v a r o e n a is de Neptunus. De v a jo e de Eölus. De k a m a de
Cupido of de Amor. — De kwade en goede geesten heeten
(gelijk we liooger gezien hebben) Soera, Asoera, en G an d ’hewa
(hemelsche zangster), en de heiligen of boetelingen heeten
Menoe, R is jie en Moenie. De reuzen heeten Rakshasa.
De versieringen in bas-relief van de wanden der pagoden of
t j a n d i ’s (in oostelijk J a v a ook tjoemkop genaamd) stellen
dikwijls die geesten en boetelingen en reuzen voor. — Elke tempel
heeft een pyramide, goparam geheeten, misschien wel, even als
bij de Egyptenaren, het symbool der onsterfelijkheid. Ook waren
aan elken tempel d é v i-d a s s y of danseressen t<Tegewijd, even als
in Memphis. Deze danseressen zijn thans welligt vervangen
door de ro n g g in g s , die bij de Javasche feesten en godsdienstige
plegtigheden in de open lucht dansen. In het binnenste van
vele tempels ziet men dikwijls de dhagope of het mausoléum
van b o e d d h a . Zoodanige tempels zijn dus blijkbaar aan b o e d d h a
gewijd geweest.
In het javaansche werk Manek-Maija wordt verhaald, dat
(1) T i jd s c l i r i f t v a n N . - I n d i ë , Jaarg. II , Deel I, en Jaarg. II I, Deel II.
de bekende s iv a een paleis had van zilver en eene zee van kokos-
jnelk, en dat hem een heilige dag, L eg i, was toegewijd. Vol-
gens dit boek, ook S a d ja ra -ra d ja -d jaw a genoemd, is sa n g -
ijang—w is e s a de schepper aller dingen, en S a n g - i ja n g -g o e eo e
de geschapen mensch. In het javaansche werk Kanda vindt men
de fabel beschreven, die het onderwerp is van een der figuren
op den tempel van Soekoe in de residentie S o erak a rta .
Een weinig ter zijde van het Diengsch plateau zien we het
op 6000 voeten boven de zee in een diepe vallei gelegen ,/veel-
kleurig meer” of te la g a -w a rn a ,'w e lk s water hier wit, daar
o-eel, elders rood, en nog elders weder zwart, blaauw en groen
is'.’-; Iets verder zien we de zwavelwellen van Kawah—k id a n g ,
waar de zwavel immer ziedend opborrelt. Nog een weinig verder
ligt op 6454 voeten hoogte de K aw a h -d rie n g o e of
I ta lm o e s -k o lk , (bij het meer T e la g a -d r in o of d rie n g o e ,)
waarin een zwarte modder vreeselijk kookt, - en nog iets verder
het meer. of T e la g a - tje b o n g op, 6681 voeten hoogte. In
den omtrek zien we twee m a tta 's - a y e r (water-oogen) of kleine
wellen, waaruit helder water ontspringt. Het zijn de oorspron-
TOn der nvier K a l i—to e lie s , die O Ledok van de Banjoemaas
afscheidt, en der prächtige rivier S e ra jo , die door de
residentie Banjoemaas stroomt. Wijders ziet men het meer of
T e la g a - le r ie , op 5965 voeten hoogte, of rijst-meer, aldus
genoemd omdat uit zijne warme wellen een witachtig wrater
opborrelt, even als rijst—water gekleurd. Ook dit meer is zeker
ontstaan door een* ingestorten krater. In het midden der wellen
is ook een modderwel. — Eindelijk vindt men hier nog de be-
faamde D o o d s -v a lle i of s t ik - v a l l e i (Gow-a of d jo e r a n g -
oepas), waarin de stikdamp, die ter hoogte van 2 h 3 voet
uit den bodem rijst, aan a.1, wat leven heeft, in eenige oogenhlikken
het leven beneemt. Toen ik die vallei, - welke zieh
als een kom van p. m. 70 voeten in middellijn en van p. m.
30 a 40 voeten diepte voordoet, - in 1838 bezocht, zag ik
er het lijk van een’ man in, die, volgens de Inlanders, niet
14