
gegraven diepe kuilen, sleuven en gaten, en bleven er letterlijk
m steken! De zweep dreef ze er weder u it, en ze sleepten
ons er door heen. Dat de kleine bergpaardjes ons niet schopteu
en sloegen, terwijl we bunne staarten zoo vertrouwelijk vast-
klemden en als trek-zelen bezigden, moet zeker aan hnn goedig
bumeur of aan bunne vermoeijeuis worden toegeschreveu. Eindelijk
kwamen we, - door bloeijende kofflj-tuinen, längs wilde planten
en struiken, door diepe ravijnen, en over een aantal berg-
ruggen voortgaande, - op een vlakker terrein. Hier bleven we
eenige oogenblikken rüsten, om het fraaije uitzigt op de stad
P a ssa ro e an en hare omgeving, en op de zee en bare honderd zeilen,
te genieten. Hemelbooge boomen verbieven bunne kruinen boven
ons, en van tak en twijgen hingen o n je ’s en p a s ila n ’s
(bloeijende parasiten of orchydeen) neder, die zieh tusschen
vele varens (angrek’s), mos en Schimmel aan de oude stammen
vastklemden. Weldra trokken we weder voorwaarts en stegen
al hooger op. De weg werd allengs vaster en harder, doch
tevens. zeer glad en glibberig. De paarden struikelden ieder
oogenblik, en we moesten weder besluiten om te voet te gaan.
Ten laatste kwamen we aan een tweede en grootere vlakte of
plateau, en zagen de dessa der bekende T engerezen, gewoon-
lijk B ram in en genoemd, waarvan we, te Bantam zijnde,
met een enkel woord gesproken liebben, doch die men met
de B ad o e fs van bet K en d an g sch gebergte niet verwarren
moet. De traditie omtrent deze Tengerezen luidt, dat, toen in
het laatst der 14de eeuw de Muhamedaansche godsdienst in
oostelijk J a v a ingevoerd en bet rijk van M o d jo p äh it eindelijk
in 1474 te vuur en te zwaard vermeid was, eenige H in d o e ’s
of liever B ram in e n , onder geleide van Kiai d a d a p—p o e t ie
(grootvader w it t e d a d a p - b o o m , - alzoo een gefingeerde naam), eene
wijkplaats zöchten op het toen waarschijnlijk onbewoonde gebergte
T e n g e r of T in g e r. Dit woord T en g e r zou ^ v e rw ijd e rd e
p la a ts ” beteekenen, zoodat de naam T e n g e re z e n , waar onder de
B ram in en van dit gebergtebekend zijn, zou aanduiden: bewoners
eener v e rw ijd e rd e of a fg e leg en e p la a ts . - Ook thans nog zijn,
naar ik meeu, deze Tengerezen, omtrent- 4000 in getal, de eenige
bewoners der hoogere streken van bet Tengersch gebergte, en
naar alle waarschijnlijkheid liebben zij ook aan den vuurmond
van dit gebergte den Kawischen naam van Brama of Bromo
(vuur) gegeven. Gelijk bekend is, zijn ze aaubidders van het
v u u r als het beginsel aller dingen, en houden ze bierom ook den
Bromo—krater in heilige vereering, en brengen hem offeranden
van rijst en bloemen en vruchten, gelijk ze in hunne
woningen naclit en dag het h e ilig v u u r onderhouden. Die
woningen zijn in bouworde geheel versehillend van de gewone
inlandsche bamboezen met atap gedekte huizen. Ze bestaan
slecht's uit een enkel langwerpig vertrek van ijzerliouten
(kaijoe—bissie) planken, met halve of gespleten bamboezen
gedekt, en dit vertrek is gemeenlijk 50 a 60 voeteu lang,
en p. m. 15 a 16 voeten breed, en heeft aan het eene uit-
einde de slaapplaatsen en aan het andere uiteinde het heilige
vuur. Het midden—gedeelte vormt de huishoudelijke zit— en
stookplaats of de. huishoud—kamer, doch wordt van de piek,
waar het heilige vuur brandt, of vau die, waar de b a le - ba le
of de slaapsteden zijn, niet door eenig beschot of wand afge-
scheiden. Het gausche gebouw is het best met eene overdekte
loods of lange zaal te vergelijken, waariu nogtans soms twee
a drie huisgezinnen of familien bij elkander wonen. In dit
geval ziet men aan weerszijde van het heilige vuur nog twee
slaapplaatsen, waarvoor een gordijn van katoen of gingang,
even als voor de slaapplaatsen aan de overzijde, los nederhangt.
Het voorgedeelte, waar zieh de deur digt bij het heilige vuur
beviudt, is naar de zijde van den Bromo gerigt. Bij den
aanleg der dessa’s heeft men zekere orde in acht genomen,
zoodat de huizen, ofschoon allen eene en dezelfde hoofdrigting
naar den Bromo hebbende, eenigzins geregelde wegen of strateu
en dwarswegen vormen.
De kleeding der Tengerezen is van die der gewone Maleijers
en Javanen niet veel onderscheiden. De körte pantalon, de
sarong, de sikapan en de buikriem of buikgordel der Javanen