
elke klip een paar nestjes te plukken, die met liet monster
van een’ vorigen pluk worden vergeleken. Bevindt men dat de
nestjes nog niet geschikt zijn om afgenomen te worden, dan
staakt men de verdere toebereidselen, teu einde de vogels
(zwaluwen) niet te stören. Blijkt liet daareutegen dat de
nestjes den behoorlijken wasdom of grootte hebben, dan worden
de werkzaamheden met het maken van Stellingen en ladders
voortgezet. Deze ladders worden aan de rotsen, waarin de
plukkers moeten nederdalen, stevig vastgehecht.
Met dit een en ander verloopen doorgaans vijf ä zes dagen,
en , wanneer alles gereed i s , gaan de ingezetenen van de
nabijgelegen dessa’s op een’ uitgezocliteu ,/ gelukkigen ” dag
naar de klippen, vergezeld van de tot de klippen belioorende
Hoofden, en voorzien van de noodige zakken, om daarin de
geplukte nestjes te verzamelen. Het aantal plukkers van den
eersten dag bepaalt zieh, vooral met betrekking tot de klip
Gedee, soms van 80 tot 90 personen, welk getal echter
vermindert naar mate er nestjes geplukt zijn.
Bij het successivelijk aaubrengen van nestjes in het pakhuis,
wordt er een sedekah gegeven, bestaande uit b o e b o e r of brij
van roode en witte rijst, waarbij de p a n g h o e lo e (hoogepries-
ter) tegenwoordig is en den zegen over den maaltijd uitspreekt.
Daarna worden de nestjes gewogen en gesorteerd, en aan risten
op daartoe vervaardigde Stellingen geborgen.
Op den rüg van den berg K o ed o , ten zuiden der opzieners-
woning, worden door de loerah’s der klippen gewooulijk eenige
bamboezen als vlagge-stokken geplaatst, waaraan een wit of een
zwart vlaggetje geheschen wordt, om tot teeken voor de plukkers
te dienen, of de klippen al dan niet genaderd kunnen worden.
Het witte vlaggetje strekt tot teeken, dat de zee kalm is en
dat men in de klippen kan nederdalen; het zwarte vlaggetje
duidt aan, dat de zee onstuimig is.
De tijd, welken de pluk duurt, is zeer verschillend. Soms is
het werk in drie weken afgeloopen, en soms is men er twee
maanden en langer mede bezig. Dit hangt geheel af van het
günstige of ongunstige weder of liever van den stand der zee,
zoomede van eenige bijgeloovige begrippen der plukkers, zoodat
het niet doenlijk is om deze plukken op gezette tijden te doen
beginnen en eindigen.
De pluk Oendoean-Telor, die in Augustus of in het begin van
September plaats heeft, wanneer de stand der zee zulks toelaat,
is gewoonlijk in elk jaar de grootste pluk, dewijl dan de tijd
het geschiktst schijnt voor de voortteling der zwaluwen (lawit)
(hirundo esculenta), kunnende ze dan namelijk door de droogte
van de atmospheer hare nestjes gemakkelijker aan de rotsen
hechten en hare jongen dpbrengen. Het is echter niet mogelijk
eene stellige reden te geven, waarom in een gegeven jaar de ge-
zamentlijke drie plukken soms grooter of kleiner zijn dan in vorige
jaren. De Hoofden en plukkers zelven kunnen daarvoor geen oor-
zaak noemen, doch vermoedelijk is de mindere pluk vooral te
wijten aan siecht weder en aan eene vochtige atmospheer, waar-
door zieh de nestjes soms van de rotsen loslaten en in zee vallen;
terwijl ze ook, bij onstuimige zee, dikwijls door de in de
klippen loopende golven worden weggeslagen. Of ook wel ligt
de oorzaak in den längeren tijd, waarmede men met een’ vorigen
pluk bezig was, zoodat de zw'aluwen geen gelegenlieid hebben
gehad om een genoegzaam getal nestjes te bonwen.
De namen der vogelnestklippen (gowa’s, holen,) waarin
ieder jaar driemaal de pluk geschiedt, zijn de gowa D a h a r,
T je le lin g , en G ed e e , waarin zieh bevinden de klippen Man-
d o e -L o ro en Ling k o n g .
Onder de benaming van gowa Wolo zijn er zeven klippen,
als: D jo ^m b lin g , L o e - e n , T jen g ak , B en d e ta n , L in g ko
n g , Temon en D jiw an tak an . — Verder telt men nog
de gowa’s N o g o s a r ie , Madji'ngklak en Pedalem.
Deze holen zijn allen aan zee längs het Karang-bollongsche
zuider-voorgebergte gelegen, en strekken zieh uit van het
oosten naar het westen.
De gowa D a h a r is gelegen aan den bergrug Tjengak. Om