weg zien we een gedeelte lands, dat nog in oorspronkelijken
toestand verkeert, — eene vlakte, met talrijke heuvelen
en bergjes als Sarkophagen of grafterpen bezaaid. Doch deze
heuvelen en bergjes rijzen plotseling uit de vlakte omhoog,
zonder de gewone aanhoogten of rijzing van den bodem in hunne
onmiddellijke nabijheid. Ze staan daar gelijk reusachtige zand-
hoopen, door menschenarbeid grillig en ordeloos op den effen
bodem neergeworpen, en niet als natuurlijke heuvelen, die zieh
langzaam en zachtelijk-glooijend opheffen. De inlandsche sage
beweert dan ook, naar ik meen, dat ze het werk van reuzen
en ontstaan zijn op bijna gelijke wijze, als reeds hooger nopens
den berg K a ran g en den apenkoning h a n o m a n is medegedeeld.
Yermoedelijk zijn deze geïsoleerde bergtoppen of heuvelen, vol-
gens het oordeel van een’ natuurkundige, de overhlijfsels der
wanden van een’ ouden krater, die, door eene geweldige uit-
barsting uitééngesprongen en vernield, hier en daar in massa’s
zand en steenen en lava nederviel, welke massa’s weder later
door massa’s vloeijende lava overstroomd en overstelpt zijn geworden,
zoodanig dat alleen de toppen der vorige massa’s, d. i.
de primitief—neergeworpen ruines van den ouden krater, zigtbaar
zijn gebleven.
We hebben nog iets van G a ro e t te zeggen. We hebben er
nämelijk in 1850 een’ bijna dierlijken inlandschen crétin, ge-
zien, en men zeide dat er vroeger 7 zulke ongelukkigen waren,
kinderen van 7 zusters, die elk slechts éën kind, een’ crétin,
hadden gebaard! Van de 7 crétins zouden er 6 successivelijk
gestorven zijn. De nog levende had inderdaad weinig menschelijks.
Zijn klein hoofd was als de kop van een’ aap, en het geluid,.
dat hij voortbragt, klonk als de raauwe schreeuw van een dier.
Het vertelsel der inlanders omirent hem en zijn gestorven lot-
genooten is als volgt : f/ Een vertoornde vader vloekte zijne 7
dochters, met de voorspelling, dat ze elk slechts één kind zouden
baren, en dat ieder kind aan een dier gelijk zou wezen!”
Die vloek, zegt het verhaal, werd vervuld, en in 1850 leefde
er nog een dier 7 kinderen. — De aanblik van dit wezenlooze
kind, een’ zoon van 15 of 16 jareu, was huiveringwekkend.
Naar Bandong terugkeerende, en op het Bandongscli pla-
te au gekomen, wil ik den lezer ooggetuige maken van een
geheel-eigenaardig schouwspel, dat ik hier in 1846 of 1847
zag. Het is een inlandsche hertenjagt. Een stoet van 50 a 60
of meer inlandsche Hoofden en volgelingen vliegt op vurige
paarden in alle rigtingen door de vlakte heen, met uitgetrokken
klewang of gollok in de hand, om de herten, die in t hooge
p-laga- en allang-allang-riet verscholen zijn, uit hun schuil-
plaats op te jagen, en te dooden. En naauwelijks wordt er een
gezien, of de aan zulk een jagt gQwende paarden verdubbelen
hun snelheid, en, - hoe rap en vlug het hert ook vlieden
möge , - de jager stuift weldra in vollen ren längs hem heen en
liouwt hem met een’ enkelen slag ter neder! Allerwege ziet men
jagers rennen, en allerwege herten vlieden, en allerwege herten
onder klewang-slagen nederstorten! . . . Inderdaad het is een
weergaloos tooneel, vol van actie, vol van leven en beweging!
En, al wilde toeschouwer op den lioogen pangong, die midden in
het jagtveld als een koepel in der haast is opgerigt, rüstig dit
tooneel blijven gadeslaan, - weldra bruischt het bloed hem sneller
door de aderen, en deelt hij, ook zijns ondanks, in de ängsten
van het moegejaagde he rt, in de verhitting der rossen, en in het
wilde vuur dat in den jager brandt! . . . Eindelijk wordt de jagt
gestaakt, en zijn er soms tot 20 a 30 herten in een’ enkelen
morgen neergeveld! — Intusschen is zulk een jagt op ongunstiger
terrein voor den jager hoogst-gevaarlijk, en kan ze hem wel
eens het leven kosten, want het edel ros, verhit op zijn prooi
en als verwilderd, laat zieh door niets, door bosch noch boomen,
door afgrond noch, ravijn, in zijn vaart weerhouden!
In de afdeeling Bandong hebben we nog drie watervallen te
bewondereu, als den T jo e ro k—b e to n , den I j o e r o k—tjik a -
p o en d an g (?) en den T jo e ro k—halimoen. De T jo e ro k—