
raadt het 011s af; eil vooral, zegt men, is de reis voor een
vrouw, en dus ook voor mijne vronw, onmogelijk. Intusschen
roept mijn werk mij naar P a t j i ta n , dat achter dit gebergte
lig t, en P a tjita n eischt dus dat ik den togt zal ondernemen.
Mijne vrouw, die geen5 lust heeft om alleen te P onorogo te
blijven en mijne terugkomst daar af te wachten, besluit er toe
om mij, ten deele te paard en ten deele in een5 draagstoel,
te vergezellen. We gaan dus tezamen op reis. Eenige palen
ver hebben we nog een vlak . terrein, dat p. m. 3 uren
gaans breed is, en dat we per rijdtuig passeren kunnen. Het
is de vlakte van A rd jow in an g o en . Spoedig zijn we N g eh ro
en Gad in g voorbij en komen weldra te Slaong. Hier zijn
we aan den voet van het plotseling steil-oploopend gebergte,
en vertaten dus het rijdtuig om te paard te stijgen. Niet
minder dan p. m. 30 palen, d. i. 10 uren, hebben we nu nog af
te leggen om te P a tjita n te komen. Dat is voor mijne vrouw,
en waarlijk ook voor mij, wat veel, omdat de weg, gelijk we
lioorden, zoo vreeselijk siecht moet zijn. We zullen dus maar
tot N iem b a n g doorrijden, daar vernachten, en des anderen
daags onzen weg vervolgen. Door de zorg van den assistentresident
van P o n o ro g o kunnen we te N iem b an g in den
passangralian overblijven. Daartoe zijn de noodige bevelen naar
het dorpshoofd van N iem b an g gezonden. Tot onze verbazing
is in den aanvang de weg uitmuntend, en we beginnen ons
gerust te stellen. Doch weldra wordt het pad zoo modderig
en week, en zijn de steenen zoo groot en menigvuldig en de
kuilen zoo diep, dat de paarden niet meer vooruit kunnen.
We stijgen af en werpen een5 blik terug op de vlakte, die we
verlaten hebben. Dit gezigt is overschoon en liefelijk, en het
sroene dal-land, door honderd kleine wateren doorsneden en met Ö . 3
jeugdige goudgele padie—plantjes alom bezet, schijnt ons terug
te roepen en ons onze reis te ontraden. De teugels onzer kleine
berg-paarden aan de lieden van ons gevolg overgevende, gaan
we een eind weegs te voet, opdat de goede dieren wat mögen
uitrusten. Daarna stijgen we weder op, en rijden langzaam —
zeer langzaam - voort. Eenige koffijtuinen en kleine dessa’s ,
en van tijd tot tijd heerlijke gezigten over de golvende lijnen
der bergruggen en over groenende heuvelen en welige dalen,
verlevendigen onze reis. Zoo voortgaande, — dan eens te paard
en dan weder te voet, dan eens over groote steenbrokkeu
klauterende, dan weder door diepe modderkuilen plassende, dan
eens struikelende, dan eens inzakkende, en dan eens met paard en
al bijna omvallende, — passeren we Me ra ijan , en bereiken eindelijk
tegen het vallen van den avond en tot onze blijdschap N iem b a n g ,
alwaar de grensscheiding is tusschen Ponorogo en P a tjita n .
Weldra begint het nu donker te worden, en treden we den
p a ssan g rah an binnen, waarin we een p l i t a , d. i. een dun
op een5 bamboezen kandelaar en in een aarden oliebakje liggend
lampen-pitje (soemboe) zien branden, en eene slaapplaats vinden,
die ons, om er maar niets meer van te zeggen, volstrekt niet
tot slapen uitnoodigt. Doch het wordt al kouder en guurder,
en we nuttigen maar spoedig ons maal van rijst met a ijam -
g o re n g (gebraden kip) en tja b e , waarbij het dorpshoofd ons
wat S am b a l-S am b a l met p ed is en ro ed jak als pikante toe-
spijs heeft doen voorzetten, en begeven ons dan ter rüste. Onze
bedienden doen wat wij zelven deden, — eten en slapen. Een
paar mannen (o r a n g -d ja g a of o r a n g -g a rd o e of - kemiet)
van de gardoe (wachthuis) der nabijzijnde dessa bewaakt al
slapende onze planken h u t, die al zeer eenzaam gelegen is , en
we brengen den nacht op het d u iz e n d -g e b e rg te gelukkig door.
Den volgenden morgen vroeg zetten we onze reis voort. De
paarden brieschen en hebben weder versehe krachten en nieuwen
moed. Spoedig passeren we de grensscheiding, en bevinden ons
op het gebied der met 97,041 zielen bevolkte assistent-
residentie van den eersten rang of der eerste klasse:
P A T J I T A N .
Mijne vrouw zit thans in den van P o n o ro g o meegevoerden
draagstoel, want de reis van gisteren heeft haar zeer vermoeid.