eenige riviertjes en stroompjes neder, die het eiland voor zijnen
landbouw zoo zeer behoeft. En even als Ja v a aan zijne zuidkust.
door hooge kapen, klippen en rotsen tegen den indischen oceaan
beschermd wordt, even zoo wordt Mad u ra aan zijn noorderstrand
door talrijke klippen en voorgebergten, die daar als uit-
gezette voorposten op schildwacht staan, tegen de woede der
Jav a -z e e beveiligd. De configuratie van dit noorderstrand
vormt bijkans eene regte lijn, die van het oosten naar het
westen doorloopt, en slechts door een tiental riviertjes, als de
B a to e - k a r b o , de S e ro k a , enz., van tijd tot tijd wordt af-
gebroken. Aan het oostelijk niteinde dezer lijn ligt Longos
als de kop der bergslang, en aan het westelijk einde A ro e s -
boaija als haar staart. Het was aan dit westelijke uiteinde of
punt des eilands en bij deze dessa A roe s-boa ija (Kaaimans-
stroom, ook bij zamentrekking A ro s -b a ija geheeten), dat in
1596 de eerste Nederlandsche schepen, die naar Indie vertrokken
waren, ten anker kwamen. In de nabijheid der dessa vindt men
aan den voet van een’ heuvel twee bronnen, A ije r -m a tta geheeten.
Deze naam beteekent oogwater o f t r a n e n , en, volgens
de t j e r i t r a of legende der Madurezen, zijn de bronnen ont-
staan door de trä n e n van een’ man, wiens verloofde door den
set an (duivel, booze geest,) was weggevoerd.
Volgens v a l e n t i j n en de historische aanteekeningen van andere
schrijvers, stond het eiland M ad u ra , hetwelk eene oppervlakte
heeft van 1557 □ mijlen, in de oudste tijden onder de heer-
schappij der vorsten van M o d jo p ä h it en later onder die der
vorsten van M a ta ram , en was de vorst van M ad u ra niet
meer dan leenman. In 1680 werd den Madureschen vorst, die
den titel van p rin s had, de helft van zijn gebied ontnomen,
namelijk de provincien Sumanap en P am ak a ssan , welke helft
in het begin der 18dc eeuw door den keizer van Mataram
aan de Oost-Indische Compagnie werd afgestaan, en waaraan in
het midden der gezegde 18de eeuw ook de andere helft, namelijk
het rijk of de provincie M ad u ra , werd toegevoegd. Dien ten
gevolge werd er in 1745 voor het eerst een Regent van Madura
door het Nederlandsch gezag aangesteld. Deze regent was de
zoon van den hooger reeds genoemden prins van M ad u ra,
t j a k r a - a d i—e i n Gr a t , die van leenman van den keizer van Mata
ram leenman der Compagnie was geworden, en niet alleen (zoo
als reeds gezegd is), onder het bestuur van den gouverneur-generaal
j. t h e d e n s (1741-1743), aan de oproerige Chinezen ondersteu-
ning verleend had, maar ook tegen de Compagnie gewapenderhand
in verzet gelcomen was, doch door de gouverneurs van J a v a ’s
N o o rd—o o s t- k u s t, E. s t e r r e n b e r g en b e n a u t geslagen, en ver-
volgens verbannen werd. Het eiland is sedert in drie regent-
schappen verdeeld, en onder het Nederlandsch gezag gebleven.
De drie vorsten zijn niet anders dan leenmamien. Tot aan 1857
behoorde Madura onder het bestuur der residentie S oerabaija,
doch is sedert daarvan afgescheiden en tot eene op zich-zelve
staande Residentie verheven, onder het bestuur van een’ //resident
van Madura .”
Van de drukke en levendige hoofdplaats Sumanap heb ik
nu nog te vermelden, dat de Protestantsche gemeente er 318-
zielen telt, waaronder 119 ledematen en 152 kinderen. Aan
den wensch om bij haar, gecombineerd met die van Bang-
k a lan g en P am ak a ssan , een’ predikant te plaatsen, heeft
de regering wel willen gehoor geven, zoodat er in 1857 een
afzonderlijke leeraar op het eiland Madura aangesteld, en te
Sumanap gevestigd is.
Een tot kerk ingerigt lokaal is in het gouvernementshuis
afgezonderd.
De gouvernements lagere school is bevolkt (1853) met 43
kinderen, waarcxnder ook eenige kinderen van P am ak a ssan
en Boender.
Op het bovengenoemde, ten noorden van Madura gelegen
en onder Soerabaija belioorende, eiland Bawean zijn 40 Protestanten,
waaronder 5 ledematen en 13 kinderen.
Nog ¿ene bijzonderheid moet ik hier ten slotte verhalen.
20*