van ongeveer 4 ä 5 uren. Zijne kom of bekken is een uitge-
brande en daarna gezonken krater, en zijne uitstroomende wateren
in de rivier P a s so n g—te n a n g vormen een’ sehoonen waterval,
T jo e ro e k -b e to n geheeten. In het midden is een modderwel,
P in a s a genoemd, en aan de oostzijde van den oever ziet men
nog eene wel, die aanhoudend kookt en eene ondragelijke hitte
verspreidt. De Kommissaris—Generaal, Graaf v a n d e n bo sc h ,
liet tijdens zijn bestuur pogingen aanwenden, om het meer uit
te droogen door zijne wateren af te leiden. Gedeeltelijk is dit
gelukt, doch men heeft den arbeid moeten staken, dewijl de
onmogelijkheid eener geheele droogmaking werd ingezien. Eenige
kaaimans of krokodillen houden zieh in het meer op, en maken
zijne modderachtige oevers onveilig.
Een ander meer, doch slechts zeer klein van omvang, vindt
men ongeveer ter halve hoogte van den berg K a ra n g , en
eenige zilverkleurige vischjes, die door de Inlanders als taboe
of heilig geeerd worden, zwemmen in dat meer ongestoord rond.
Te P a s s a u ra n of P a so ran staat een merkwaardige waringien-
boom, wiens stam met zijne vele nevenstammen of hulpstammen
een’ omvang heeft, die, naar ik meen, slechts door de uitge-
strekte armen van 20 a 30 personen kan omspannen worden.
De hulpstammen worden gevormd door bundels dünne wortelen,
die uit de takken ontspruiten en slingerend naar den groud
afhangen. Weldra hebben deze wortelen, - die intusschen elkander
, al langer en langer wordende, omstrengelen en aan
elkander groeijen, — den grond bereikt, hechten zieh daarin vast,
en worden, - al dikker en dikker aangroeijende, - eerlang de
hulpstammen, die de anders al te zware takken steunen en dra-
gen. Naar mate de boom ouder, grooter en breeder wordt,
naar die mate zenden zijne takken, als door instinkt hiertoe
aangedreven, bundels van wortelen naar den bodem af, om zieh
zoo doende van nieuwe stammen te verzekeren, waarop ze van
lieverlede steun zullen moeten vinden.
De waringien (ficus re lig io sa ) is den lezer zonder twijfel
bekend, hetzij door eigene aanschouwing van dien boom, hetzij
BANTAM.
door het gezigt eener teekening er van. De inlanders eeren liem
als taboe of heilig. Hij is dan ook in waarheid de reus, de
grootvorst der boomen, en het lommer zijner reuzenkroon van
takken en bladeren geeft eene aangename en koele schuilplaats
tegen de hitte der zonnestralen. De boom te P a sd ra n is een
oude eerwaardige boom, en men ziet bij zijne vele stammen
eenige offerschalen, d .i. doppen der kokosnoot (klapperdoppen),
die tot vuurtesten dienen, waarin de inlanders doepa, stangie,
menjan of andere welriekende kruiden hem ter eere branden.
De inlander, ofschoon Muhamedaan, is echter Heiden en a go s-
dienaar gebleven, die oude g r a v e n g ro tte n , bronwellen en
oude boomen tot voorwerpen van zijn’ ' eultus of soms ook
tot bidplaatsen (pertapaän of kabaijan) maakt. Dit is een
m m ¿jner afkomst van buddhistische of hindoesche voor-
vaderen. Men vindt zelfs nog in het Kendangsch gebergte in
de afdeeling W a r o n g -g o e n o n g , ( g e l i jk hooger reeds gezegd is,)
eenen stam van Buddhisten of orang-Badoei, die, ten tijde der
gewelddadige invoering in de | g eeuw van het islamisme m
westelijk J av a , met den reeds bovengenoemden p e a b o e s e d a
zoon van s il i - w a n u ie , laatsten vorst van het rijk van P ad jad -
ja ra n g , derwaarts gevlugt zijn, en daar nu nog m volstrekte
afzondering en totale afscheiding van de Muhamedanen leven
en zieh noch door huwelijk, noch op eenige andere wijze met
dezen vermengen. •
Het getal dezer Badoeinen of Badoei bedroeg voor eenige
iaren p m. 1500 zielen. De echte Badoei wonen afzonderlijk
in de kampongs K n e k e s , T jib o a n , K a ra n g en Kadoek
o e d ja n g , terwijl de Orang-kaloearan of Buitenmenschen m
de kampongs T j ile n g o r , In g o n g , Bodiong-mentTUg 3
b o en g e r , K am a n tjien g , S a n k a u w a n g i e en N o en g k o e la n
wonen. Deze Buitenmenschen hebben de' Badoeis v e r a e n ,
omdat ze zieh aan deze of gene gebruiken nieK wilden onder-
werpen, of zijn uit de eerstgemelde kampongs verbannen urthoofde
van een of ander misdrijf. De priester der Badoei wordt girang
pöhon genoemd, en is tevens hoofd van den kleinen staat.